Klik s.v.p. met uw muis op het QI-nummer voor de volledige tekst.
   

 

V02f1d2, bedrog

Causaal verband

QI 823, HR 4-9-2009, NJ 2009, 398 (Van Eendenburg / De Alternatieve)

Andere vindplaatsen: ECLI/LJN: BH7854; RvdW 2009, 902;

Artikel(en): Art. 3:44, 6:228; 6:258, 7:416, 7:417, 7:418 en 7:

Essentie arrest:

Voor een beroep op de in art. 3:44 en 6:228 BW vermelde vernietigingsgronden is niet vereist dat degene die zich daarop beroept, door het aangaan van de overeenkomst onder invloed van het wilsgebrek is benadeeld (HR 19 januari 2001, nr. C99/070, LJN AA9559, NJ 2001, 159). Wel is vereist dat de betrokkene de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten, als de dwaling, het bedrog of het misbruik van omstandigheden niet had plaatsgehad (vgl. HR 17 januari 1997, nr. 16139, LJN ZC2250, NJ 1997, 222; HR 5 februari 1999, nr. C97/268, LJN ZC2842, NJ 1999, 652; HR 4 april 2003, nr. C01/238, LJN AF4843, NJ 2003, 361). In dit verband is van belang dat het hof blijkens zijn vaststellingen in rov. 3 de inhoud van de overeenkomst waarvan in deze procedure nakoming wordt gevorderd, niet beperkt heeft geacht tot hetgeen partijen in september/oktober 1997 zijn overeengekomen, maar daartoe mede heeft gerekend hetgeen partijen in aanvulling daarop later zijn overeengekomen in reactie op de ontwikkelingen in de jaren daarna. In een geval als het onderhavige - waarin op grond van de tussen de bemiddelaar en de wederpartij bestaande betrekkingen ervan moet worden uitgegaan dat de bemiddelaar bij de totstandkoming van de overeenkomst (mede) de belangen van de wederpartij heeft behartigd zonder dat zijn opdrachtgever daarmee had ingestemd; onderdeel III.4 wijst terecht op het verband met art. 7:416, 417, 418 en 427 BW - kan voorts van degene die zich op de bedoelde vernietigingsgronden beroept, niet worden verlangd dat hij precies aangeeft op welke andere voorwaarden hij de overeenkomst zou hebben gesloten indien hij niet onder de invloed van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden zou hebben gehandeld, doch is voldoende dat hij stelt - en in geval van (voldoende gemotiveerde) betwisting aannemelijk maakt - dat hij in dat geval de overeenkomst niet, of niet op de daadwerkelijk overeengekomen voorwaarden, zou hebben gesloten. Aan de motivering van de betwisting door de wederpartij moeten voorts in zo'n geval verzwaarde eisen worden gesteld.

Specifieke regel voor huidige trefwoord:

Onderdeel III.1 wijst erop dat Van Eendenburg c.s. in hun conclusie van dupliek hebben gesteld dat zij geen bemiddelingsovereenkomst met Van Zanten zouden hebben aangegaan, indien zij van zijn banden met De Alternatieve op de hoogte zouden zijn geweest. Inderdaad is zonder nadere motivering niet begrijpelijk, op welke grond het hof van oordeel is dat hiermee niet voldoende gemotiveerd is gesteld dat in dat geval de overeenkomst waarvan De Alternatieve nakoming vordert, niet of niet op dezelfde voorwaarden tot stand zou zijn gekomen.

Ook het oordeel van het hof dat, gelet op de feitelijke toedracht van de onderhandelingen, niet aannemelijk is dat de overeenkomst in dat geval niet tot stand zou zijn gekomen, nu uit die toedracht blijkt dat het Van Eendenburg c.s. hoofdzakelijk erom te doen was een (aanmerkelijk) hogere prijs voor hun percelen te verkrijgen dan die welke zij via de Ontwikkelingscombinatie konden verkrijgen, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Het maakt immers, naar in onderdeel III.3 terecht wordt betoogd, niet duidelijk waarom het hof heeft aangenomen dat geen overeenkomst tegen een hogere prijs en op voor Van Eendenburg c.s. gunstiger voorwaarden tot stand zou zijn gekomen, als de dwaling, het bedrog of het misbruik van omstandigheden niet had plaatsgehad.

QI 823

 

V02f1d2, bedrog

Stelplicht en bewijslast

QI 83, HR 17-1-1997, NJ 1997, 222 (Geerlofs/Meinsma)

Andere vindplaatsen: ECLI/LJN: ZC2250; RvdW 1997, 25; JAR 1997, 54;

Artikel(en): Art. 3:44; 6:228 BW

Essentie arrest:

In een geval als het onderhavige kan niet, zoals de Rechtbank kennelijk heeft aangenomen, van de dwalende worden verlangd dat hij precies aangeeft, op welke andere voorwaarden hij de overeenkomst zou hebben gesloten indien hij niet onder de invloed van dwaling zou hebben gehandeld, doch is voldoende dat hij stelt - en in geval van betwisting aannemelijk maakt - dat hij in dat geval een of meer concreet door hem aan te wijzen onderdelen van de overeenkomst niet zou hebben aanvaard. Voor een geslaagd beroep op art. 3:44 lid 3 BW hoeft niet met zo veel woorden te worden gesteld, dat de bedrogene door de gewraakte mededeling tot het sluiten van de overeenkomst was "bewogen", doch volstaan kon worden met de - deugdelijk gemotiveerde - stelling dat hij de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten als de ander haar die mededeling niet had gedaan.

 

QI 83


 


 

 

 

Ga naar boven