Burgerlijk Wetboek Boek 6, Verbintenissenrecht
(tekst geldend op 01-01-2020, bron: wetten.overheid.nl)
Boek 6. Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht
Titel 1. Verbintenissen in het algemeen
Afdeling 1. Algemene bepalingen
BW. Artikel 6:1
Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet voortvloeit.
BW. Artikel 6:2
1. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2. Een tussen hen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
BW. Artikel 6:3
1. Een natuurlijke verbintenis is een rechtens niet- afdwingbare verbintenis.
2. Een natuurlijke verbintenis bestaat:
a. wanneer de wet of een rechtshandeling aan een verbintenis de afdwingbaarheid onthoudt;
b. wanneer iemand jegens een ander een dringende morele verplichting heeft van zodanige aard dat naleving daarvan, ofschoon rechtens niet afdwingbaar, naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan die ander toekomende prestatie moet worden aangemerkt.
BW. Artikel 6:4
Op natuurlijke verbintenissen zijn de wettelijke bepalingen betreffende verbintenissen van overeenkomstige toepassing, tenzij de wet of haar strekking meebrengt dat een bepaling geen toepassing mag vinden op een niet-afdwingbare verbintenis.
BW. Artikel 6:5
1. Een natuurlijke verbintenis wordt omgezet in een rechtens afdwingbare door een overeenkomst van de schuldenaar met de schuldeiser.
2. Een door de schuldenaar tot de schuldeiser gericht aanbod tot een zodanige overeenkomst om niet, geldt als aanvaard, wanneer het aanbod ter kennis van de schuldeiser is gekomen en deze het niet onverwijld heeft afgewezen.
3. Op de overeenkomst zijn de bepalingen betreffende schenkingen en giften niet van toepassing.
Afdeling 2. Pluraliteit van schuldenaren en hoofdelijke verbondenheid
BW. Artikel 6:6
1. Is een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd, dan zijn zij ieder voor een gelijk deel verbonden, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.
2. Is de prestatie ondeelbaar of vloeit uit wet, gewoonte of rechtshandeling voort dat de schuldenaren ten aanzien van een zelfde schuld ieder voor het geheel aansprakelijk zijn, dan zijn zij hoofdelijk verbonden.
3. Uit een overeenkomst van een schuldenaar met zijn schuldeiser kan voortvloeien dat, wanneer de schuld op twee of meer rechtsopvolgers overgaat, dezen voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zullen zijn.
BW. Artikel 6:7
1. Indien twee of meer schuldenaren hoofdelijk verbonden zijn, heeft de schuldeiser tegenover ieder van hen recht op nakoming voor het geheel.
2. Nakoming door een der schuldenaren bevrijdt ook zijn medeschuldenaren tegenover de schuldeiser. Hetzelfde geldt, wanneer de schuld wordt gedelgd door inbetalinggeving of verrekening, alsmede wanneer de rechter op vordering van een der schuldenaren artikel 60 toepast, tenzij hij daarbij anders bepaalt.
BW. Artikel 6:8
Op de rechtsbetrekkingen tussen de hoofdelijke schuldenaren onderling is artikel 2 van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel 6:9
1. Iedere hoofdelijke schuldenaar is bevoegd namens de overige schuldenaren een aanbod tot afstand om niet van het vorderingsrecht te aanvaarden, voor zover de afstand ook de andere schuldenaren betreft.
2. Uitstel van betaling, door de schuldeiser aan een der schuldenaren verleend, werkt ook ten aanzien van zijn medeschuldenaren, voor zover blijkt dat dit de bedoeling van de schuldeiser is.
BW. Artikel 6:10
1. Hoofdelijke schuldenaren zijn, ieder voor het gedeelte van de schuld dat hem in hun onderlinge verhouding aangaat, verplicht overeenkomstig de volgende leden in de schuld en in de kosten bij te dragen.
2. De verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, komt op iedere medeschuldenaar te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat.
3. In door een hoofdelijke schuldenaar in redelijkheid gemaakte kosten moet iedere medeschuldenaar bijdragen naar evenredigheid van het gedeelte van de schuld dat hem aangaat, tenzij de kosten slechts de schuldenaar persoonlijk betreffen.
BW. Artikel 6:11
1. Een uit hoofde van het vorige artikel tot bijdragen aangesproken medeschuldenaar kan de verweermiddelen die hij op het tijdstip van het ontstaan van de verplichting tot bijdragen jegens de schuldeiser had, ook inroepen tegen de hoofdelijke schuldenaar die de bijdrage van hem verlangt.
2. Niettemin kan hij een zodanig verweermiddel niet tegen deze schuldenaar inroepen, indien het na hun beider verbintenis is ontstaan uit een rechtshandeling die de schuldeiser met of jegens de aangesprokene heeft verricht.
3. Een beroep op verjaring van de rechtsvordering van de schuldeiser komt de tot bijdragen aangesprokene slechts toe, indien op het tijdstip van het ontstaan van de verplichting tot bijdragen zowel hijzelf als degene die de bijdrage verlangt, jegens de schuldeiser de voltooiing van de verjaring had kunnen inroepen.
4. De vorige leden zijn slechts van toepassing, voor zover uit de rechtsverhouding tussen de schuldenaren niet anders voortvloeit.
BW. Artikel 6:12
1. Wordt de schuld ten laste van een hoofdelijke schuldenaar gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, dan gaan de rechten van de schuldeiser jegens de medeschuldenaren en jegens derden krachtens subrogatie voor dit meerdere op die schuldenaar over, telkens tot ten hoogste het gedeelte dat de medeschuldenaar of de derde aangaat in zijn verhouding tot die schuldenaar.
2. Door de subrogatie wordt de vordering, indien zij een andere prestatie dan geld betrof, omgezet in een geldvordering van gelijke waarde.
BW. Artikel 6:13
1. Blijkt verhaal op een hoofdelijke schuldenaar voor een vordering als bedoeld in de artikelen 10 en 12 geheel of gedeeltelijk onmogelijk, dan wordt het onverhaalbaar gebleken deel over al zijn medeschuldenaren omgeslagen naar evenredigheid van de gedeelten waarvoor de schuld ieder van hen in hun onderlinge verhouding aanging.
2. Werd de schuld geheel of gedeeltelijk gedelgd ten laste van een hoofdelijke schuldenaar wie de schuld zelf niet aanging en blijkt op geen van de medeschuldenaren wie de schuld wel aanging verhaal mogelijk, dan wordt het onverhaalbaar gebleken deel over alle medeschuldenaren wie de schuld niet aanging, omgeslagen naar evenredigheid van de bedragen waarvoor ieder op het tijdstip van de delging van de schuld jegens de schuldeiser aansprakelijk was.
3. Ieder der in een omslag betrokkenen blijft gerechtigd het bijgedragene alsnog van hem die geen verhaal bood, terug te vorderen.
BW. Artikel 6:14
Afstand door de schuldeiser van zijn vorderingsrecht jegens een hoofdelijke schuldenaar bevrijdt deze niet van zijn verplichting tot bijdragen. De schuldeiser kan hem niettemin van zijn verplichting tot bijdragen jegens een medeschuldenaar bevrijden door zich jegens deze laatste te verbinden zijn vordering op hem te verminderen met het bedrag dat als bijdrage gevorderd had kunnen worden.
Afdeling 3. Pluraliteit van schuldeisers
BW. Artikel 6:15
1. Is een prestatie aan twee of meer schuldeisers verschuldigd, dan heeft ieder van hen een vorderingsrecht voor een gelijk deel, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de prestatie hun voor ongelijke delen toekomt of dat zij gezamenlijk één vorderingsrecht hebben.
2. Is de prestatie ondeelbaar of valt het recht daarop in een gemeenschap, dan hebben zij gezamenlijk één vorderingsrecht.
3. Aan de schuldenaar kan niet worden tegengeworpen dat het vorderingsrecht in een gemeenschap valt, wanneer dit recht voortspruit uit een overeenkomst die hij met de deelgenoten heeft gesloten, maar hij niet wist noch behoefde te weten dat dit recht van die gemeenschap ging deel uitmaken.
BW. Artikel 6:16
Wanneer met de schuldenaar is overeengekomen dat twee of meer personen als schuldeiser de prestatie van hem voor het geheel kunnen vorderen, des dat de voldoening aan de een hem ook jegens de anderen bevrijdt, doch in de onderlinge verhouding van die personen de prestatie niet aan hen allen gezamenlijk toekomt, zijn op hun rechtsverhouding jegens de schuldenaar de in geval van gemeenschap geldende regels van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 4. Alternatieve verbintenissen
BW. Artikel 6:17
1. Een verbintenis is alternatief, wanneer de schuldenaar verplicht is tot één van twee of meer verschillende prestaties ter keuze van hemzelf, van de schuldeiser of van een derde.
2. De keuze komt toe aan de schuldenaar, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling anders voortvloeit.
BW. Artikel 6:18
Een alternatieve verbintenis wordt enkelvoudig door het uitbrengen van de keuze door de daartoe bevoegde.
BW. Artikel 6:19
1. Wanneer de keuze aan een der partijen toekomt, gaat de bevoegdheid om te kiezen op de andere partij over, indien deze haar wederpartij een redelijke termijn heeft gesteld tot bepaling van haar keuze en deze daarbinnen haar keuze niet heeft uitgebracht.
2. De bevoegdheid om te kiezen gaat echter niet over op de schuldeiser voordat deze het recht heeft om nakoming te vorderen, noch op de schuldenaar voordat deze het recht heeft om te voldoen.
3. Indien op de vordering een pandrecht of een beslag rust en de aangevangen executie bij gebreke van een keuze niet kan worden voortgezet, kan de pandhouder of de beslaglegger aan beide partijen een redelijke termijn stellen om overeenkomstig hun onderlinge rechtsverhouding een keuze uit te brengen. Indien de keuze niet binnen deze termijn geschiedt, gaat de bevoegdheid tot kiezen op de pandhouder of beslaglegger over. Zij zijn gehouden niet nodeloos van deze bevoegdheid gebruik te maken.
BW. Artikel 6:20
1. De onmogelijkheid om een of meer der prestaties te verrichten doet geen afbreuk aan de bevoegdheid om te kiezen.
2. Indien de keuze aan de schuldenaar toekomt, is deze echter niet bevoegd een onmogelijke prestatie te kiezen, tenzij de onmogelijkheid een gevolg is van een aan de schuldeiser toe te rekenen oorzaak of deze met de keuze instemt.
Afdeling 5. Voorwaardelijke verbintenissen
BW. Artikel 6:21
Een verbintenis is voorwaardelijk, wanneer bij rechtshandeling haar werking van een toekomstige onzekere gebeurtenis afhankelijk is gesteld.
BW. Artikel 6:22
Een opschortende voorwaarde doet de werking der verbintenis eerst met het plaatsvinden der gebeurtenis aanvangen; een ontbindende voorwaarde doet de verbintenis met het plaatsvinden der gebeurtenis vervallen.
BW. Artikel 6:23
1. Wanneer de partij die bij de niet-vervulling belang had, de vervulling heeft belet, geldt de voorwaarde als vervuld, indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen.
2. Wanneer de partij die bij de vervulling belang had, deze heeft teweeggebracht, geldt de voorwaarde als niet vervuld, indien redelijkheid en billijkheid dit verlangen.
BW. Artikel 6:24
1. Nadat een ontbindende voorwaarde is vervuld, is de schuldeiser verplicht de reeds verrichte prestaties ongedaan te maken, tenzij uit de inhoud of strekking van de rechtshandeling anders voortvloeit.
2. Strekt de verplichting tot ongedaanmaking tot teruggave van een goed, dan komen de na de vervulling van de voorwaarde afgescheiden natuurlijke of opeisbaar geworden burgerlijke vruchten aan de schuldenaar toe en zijn de artikelen 120-124 van Boek 3 van overeenkomstige toepassing met betrekking tot hetgeen daarin is bepaald omtrent de vergoeding van kosten en van schade, voor zover die kosten en die schade na de vervulling zijn ontstaan.
BW. Artikel 6:25
Is een krachtens een verbintenis onder opschortende voorwaarde verschuldigde prestatie vóór de vervulling van de voorwaarde verricht, dan kan overeenkomstig afdeling 2 van titel 4 ongedaanmaking van de prestatie worden gevorderd, zolang de voorwaarde niet in vervulling is gegaan.
BW. Artikel 6:26
Op voorwaardelijke verbintenissen zijn de bepalingen betreffende onvoorwaardelijke verbintenissen van toepassing, voor zover het voorwaardelijk karakter van de betrokken verbintenis zich daartegen niet verzet.
Afdeling 6. Nakoming van verbintenissen
BW. Artikel 6:27
Hij die een individueel bepaalde zaak moet afleveren, is verplicht tot de aflevering voor deze zaak zorg te dragen op de wijze waarop een zorgvuldig schuldenaar dit in de gegeven omstandigheden zou doen.
BW. Artikel 6:28
Indien de verschuldigde zaak of zaken slechts zijn bepaald naar de soort en binnen de aangeduide soort verschil in kwaliteit bestaat, mag hetgeen de schuldenaar aflevert, niet beneden goede gemiddelde kwaliteit liggen.
BW. Artikel 6:29
De schuldenaar is zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd het verschuldigde in gedeelten te voldoen.
BW. Artikel 6:30
1. Een verbintenis kan door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen, tenzij haar inhoud of strekking zich daartegen verzet.
2. De schuldeiser komt niet in verzuim, indien hij een door een derde aangeboden voldoening weigert met goedvinden van de schuldenaar.
BW. Artikel 6:31
Betaling aan een onbekwame schuldeiser bevrijdt de schuldenaar, voor zover het betaalde de onbekwame tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of in de macht is gekomen van diens wettelijke vertegenwoordiger.
BW. Artikel 6:32
Betaling aan een ander dan de schuldeiser of dan degene die met hem of in zijn plaats bevoegd is haar te ontvangen, bevrijdt de schuldenaar, voor zover degene aan wie betaald moest worden de betaling heeft bekrachtigd of erdoor is gebaat.
BW. Artikel 6:33
Is de betaling gedaan in weerwil van een beslag of terwijl de schuldeiser wegens een beperkt recht, een bewind of een soortgelijk beletsel onbevoegd was haar te ontvangen, en wordt de schuldenaar deswege genoodzaakt opnieuw te betalen, dan heeft hij verhaal op de schuldeiser.
BW. Artikel 6:34
1. De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.
2. Indien iemand zijn recht om betaling te vorderen verliest, in dier voege dat het met terugwerkende kracht aan een ander toekomt, kan de schuldenaar een inmiddels gedane betaling aan die ander tegenwerpen, tenzij hetgeen hij omtrent dit verlies kon voorzien, hem van de betaling had behoren te weerhouden.
BW. Artikel 6:35
1. Is in geval van betaling door een derde te zijnen aanzien aan de vereiste van één der leden van het vorige artikel voldaan, dan kan hij te zijnen behoeve de bevrijdende werking van die betaling inroepen.
2. De schuldenaar kan de bevrijdende werking van die betaling te zijnen behoeve inroepen, indien, bij betaling door hemzelf, ook wat hem betreft aan die vereisten zou zijn voldaan.
BW. Artikel 6:36
In de gevallen, bedoeld in de twee voorgaande artikelen, heeft de ware gerechtigde verhaal op degene die de betaling zonder recht heeft ontvangen.
BW. Artikel 6:37
De schuldenaar is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten, indien hij op redelijke gronden twijfelt aan wie de betaling moet geschieden.
BW. Artikel 6:38
Indien geen tijd voor de nakoming is bepaald, kan de verbintenis terstond worden nagekomen en kan terstond nakoming worden gevorderd.
BW. Artikel 6:39
1. Is wel een tijd voor de nakoming bepaald, dan wordt vermoed dat dit slechts belet dat eerdere nakoming wordt gevorderd.
2. Betaling vóór de vervaldag geldt niet als onverschuldigd.
BW. Artikel 6:40
De schuldenaar kan de tijdsbepaling niet meer inroepen:
a. wanneer hij in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard;
b. wanneer hij in gebreke blijft de door hem toegezegde zekerheid te verschaffen;
c. wanneer door een aan hem toe te rekenen oorzaak de voor de vordering gestelde zekerheid verminderd is, tenzij het overgeblevene nog een voldoende waarborg voor de voldoening oplevert.
BW. Artikel 6:41
Indien geen plaats voor de nakoming is bepaald, moet de aflevering van een verschuldigde zaak geschieden:
a. in geval van een individueel bepaalde zaak: ter plaatse waar zij zich bij het ontstaan van de verbintenis bevond;
b. in geval van een naar de soort bepaalde zaak: ter plaatse waar de schuldenaar zijn beroep of bedrijf uitoefent of, bij gebreke daarvan, zijn woonplaats heeft.
BW. Artikel 6:42
Hij die ter nakoming van een verbintenis een zaak heeft afgeleverd waarover hij niet bevoegd was te beschikken, kan vorderen dat deze wordt afgegeven aan degene aan wie zij toekomt, mits hij tegelijkertijd een andere, aan de verbintenis beantwoordende zaak aanbiedt en het belang van de schuldeiser zich niet tegen teruggave verzet.
BW. Artikel 6:43
1. Verricht de schuldenaar een betaling die zou kunnen worden toegerekend op twee of meer verbintenissen jegens een zelfde schuldeiser, dan geschiedt de toerekening op de verbintenis welke de schuldenaar bij de betaling aanwijst.
2. Bij gebreke van zodanige aanwijzing geschiedt de toerekening in de eerste plaats op de opeisbare verbintenissen. Zijn er ook dan nog meer verbintenissen waarop de toerekening zou kunnen plaatsvinden, dan geschiedt deze in de eerste plaats op de meest bezwarende en zijn de verbintenissen even bezwarend, op de oudste. Zijn de verbintenissen bovendien even oud, dan geschiedt de toerekening naar evenredigheid.
BW. Artikel 6:44
1. Betaling van een op een bepaalde verbintenis toe te rekenen geldsom strekt in de eerste plaats in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente.
2. De schuldeiser kan, zonder daardoor in verzuim te komen, een aanbod tot betaling weigeren, indien de schuldenaar een andere volgorde voor de toerekening aanwijst.
3. De schuldeiser kan volledige aflossing van de hoofdsom weigeren, indien daarbij niet tevens de verschenen en lopende rente alsmede de kosten worden voldaan.
BW. Artikel 6:45
Slechts met toestemming van de schuldeiser kan een schuldenaar zich van zijn verbintenis bevrijden door een andere prestatie dan de verschuldigde, al mocht zij van gelijke of zelfs hogere waarde zijn.
BW. Artikel 6:46
1. Wanneer de schuldeiser een cheque, postcheque, overschrijvingsorder of een ander hem bij wijze van betaling aangeboden papier in ontvangst neemt, wordt vermoed dat dit geschiedt onder voorbehoud van goede afloop.
2. Is de schuldeiser bevoegd de nakoming van een op hem rustende verplichting tot het tijdstip van de betaling op te schorten, dan behoudt hij dit opschortingsrecht totdat zekerheid van goede afloop bestaat of door hem had kunnen worden verkregen.
BW. Artikel 6:47
1. De kosten van betaling komen ten laste van degene die de verbintenis nakomt.
2. De kosten van een kwitantie komen ten laste van degene ten behoeve van wie het stuk wordt afgegeven.
BW. Artikel 6:48
1. De schuldeiser is verplicht voor iedere voldoening een kwitantie af te geven, tenzij uit overeenkomst, gewoonte of billijkheid anders voortvloeit.
2. Indien de schuldeiser een ter zake van de schuld afgegeven bewijsstuk heeft, kan de schuldenaar bij voldoening bovendien de afgifte van dat bewijsstuk vorderen, tenzij de schuldeiser een redelijk belang heeft bij het behoud van het stuk en daarop de nodige aantekening tot bewijs van de bevrijding van de schuldenaar stelt.
3. De schuldenaar kan de nakoming van zijn verbintenis opschorten, indien de schuldeiser niet voldoet aan het voorschrift van het eerste lid.
BW. Artikel 6:49
1. Bij voldoening van een vordering aan toonder of order kan de schuldenaar eisen dat een kwijting op het papier wordt gesteld en dat hem het papier wordt afgegeven.
2. Indien de voldoening niet de gehele vordering betreft of de schuldeiser het papier nog voor de uitoefening van andere rechten nodig heeft, kan hij het papier behouden, mits hij naast de kwijting die op het papier is gesteld, tevens een afzonderlijke kwijting afgeeft.
3. Hij kan, ongeacht of geheel of gedeeltelijk voldaan wordt volstaan met de enkele afgifte van een kwijting, mits hij op verlangen van de wederpartij aantoont dat het papier vernietigd of waardeloos geworden is, of zekerheid stelt voor twintig jaren of een zoveel kortere tijdsduur als verwacht mag worden dat de wederpartij nog aan een vordering uit hoofde van het papier bloot zal kunnen staan.
4. De schuldenaar kan de nakoming van zijn verbintenis opschorten, indien de schuldeiser niet aan de vorige leden voldoet.
BW. Artikel 6:50
1. Moeten op achtereenvolgende tijdstippen gelijksoortige prestaties worden verricht, dan leveren de kwitanties van twee achtereenvolgende termijnen het vermoeden op dat ook de vroegere termijnen zijn voldaan.
2. Indien de schuldeiser een kwitantie afgeeft voor de hoofdsom, wordt vermoed dat ook de rente en de kosten zijn voldaan.
BW. Artikel 6:51
1. Wanneer uit de wet voortvloeit dat iemand verplicht is tot het stellen van zekerheid of dat het stellen van zekerheid voorwaarde is voor het intreden van enig rechtsgevolg, heeft hij die daartoe overgaat, de keuze tussen persoonlijke en zakelijke zekerheid.
2. De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn, dat de vordering en, zo daartoe gronden zijn, de daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen.
3. Is de gestelde zekerheid door een niet aan de schuldeiser toe te rekenen oorzaak onvoldoende geworden, dan is de schuldenaar verplicht haar aan te vullen of te vervangen.
Afdeling 7. Opschortingsrechten
BW. Artikel 6:52
1. Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen.
2. Een zodanige samenhang kan onder meer worden aangenomen ingeval de verbintenissen over en weer voortvloeien uit dezelfde rechtsverhouding of uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan.
BW. Artikel 6:53
Een opschortingsrecht kan ook worden ingeroepen tegen de schuldeisers van de wederpartij.
BW. Artikel 6:54
Geen bevoegdheid tot opschorting bestaat:
a. voor zover de nakoming van de verbintenis van de wederpartij wordt verhinderd door schuldeisersverzuim;
b. voor zover de nakoming van de verbintenis van de wederpartij blijvend onmogelijk is;
c. voor zover op de vordering van de wederpartij geen beslag is toegelaten.
BW. Artikel 6:55
Zodra zekerheid is gesteld voor de voldoening van de verbintenis van de wederpartij, vervalt de bevoegdheid tot opschorting, tenzij deze voldoening daardoor onredelijk zou worden vertraagd.
BW. Artikel 6:56
Een bevoegdheid tot opschorting blijft ook na verjaring van de rechtsvordering op de wederpartij in stand.
BW. Artikel 6:57
Indien een bevoegdheid tot opschorting voldoet aan de omschrijving van het retentierecht in artikel 290 van Boek 3, zijn de bepalingen van de onderhavige afdeling van toepassing, voor zover daarvan in afdeling 4 van titel 10 van Boek 3 niet is afgeweken.
Afdeling 8. Schuldeisersverzuim
BW. Artikel 6:58
De schuldeiser komt in verzuim, wanneer nakoming van de verbintenis verhinderd wordt doordat hij de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn zijde opkomt, tenzij de oorzaak van verhindering hem niet kan worden toegerekend.
BW. Artikel 6:59
De schuldeiser komt eveneens in verzuim, wanneer hij ten gevolge van hem toe te rekenen omstandigheden niet voldoet aan een verplichting zijnerzijds jegens de schuldenaar en deze op die grond bevoegdelijk de nakoming van zijn verbintenis jegens de schuldeiser opschort.
BW. Artikel 6:60
Is de schuldeiser in verzuim, dan kan de rechter op vordering van de schuldenaar bepalen dat deze van zijn verbintenis bevrijd zal zijn, al dan niet onder door de rechter te stellen voorwaarden.
BW. Artikel 6:61
1. Verzuim van de schuldeiser maakt een einde aan verzuim van de schuldenaar.
2. Zolang de schuldeiser in verzuim is, kan de schuldenaar niet in verzuim geraken.
BW. Artikel 6:62
Gedurende het verzuim van de schuldeiser is deze niet bevoegd maatregelen tot executie te nemen.
BW. Artikel 6:63
De schuldenaar heeft, binnen de grenzen der redelijkheid, recht op vergoeding van de kosten, gevallen op een aanbod of een inbewaringstelling als bedoeld in de artikelen 66-70 of op andere wijze als gevolg van het verzuim gemaakt.
BW. Artikel 6:64
Komt tijdens het verzuim van de schuldeiser een omstandigheid op, die behoorlijke nakoming geheel of gedeeltelijk onmogelijk maakt, dan wordt dit niet aan de schuldenaar toegerekend, tenzij deze door zijn schuld of die van een ondergeschikte is tekortgeschoten in de zorg die in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden gevergd.
BW. Artikel 6:65
Wanneer bij een verbintenis tot aflevering van soortzaken de schuldenaar bepaalde, aan de verbintenis beantwoordende zaken voor de aflevering heeft aangewezen en de schuldeiser daarvan heeft verwittigd, dan is hij in geval van verzuim van de schuldeiser nog slechts tot aflevering van deze zaken verplicht. Hij blijft echter bevoegd tot aflevering van andere zaken die aan de verbintenis beantwoorden.
BW. Artikel 6:66
Strekt de verbintenis tot betaling van een geldsom of tot aflevering van een zaak, dan is in geval van verzuim van de schuldeiser de schuldenaar bevoegd het verschuldigde ten behoeve van de schuldeiser in bewaring te stellen.
BW. Artikel 6:67
De inbewaringstelling van een geldsom geschiedt door consignatie overeenkomstig de wet, die van een af te leveren zaak door deze in bewaring te geven aan iemand die zijn bedrijf maakt van het bewaren van zaken als de betrokkene ter plaatse waar de aflevering moet geschieden. Op deze bewaring zijn de regels betreffende gerechtelijke bewaring van toepassing, voor zover uit de artikelen 68-71 niet anders voortvloeit.
BW. Artikel 6:68
Gedurende de bewaring loopt over een in bewaring gestelde geldsom geen rente ten laste van de schuldenaar.
BW. Artikel 6:69
1. Gedurende de bewaring kan de schuldeiser zijn verzuim slechts zuiveren door het in bewaring gestelde te aanvaarden.
2. Zolang de schuldeiser het in bewaring gestelde niet heeft aanvaard, is de bewaargever bevoegd het uit de bewaring terug te nemen.
BW. Artikel 6:70
De bewaarder mag de zaak slechts aan de schuldeiser afgeven, indien deze hem alle kosten van de bewaring voldoet. Hij is na de afgifte verplicht aan de bewaargever terug te betalen, wat deze reeds had voldaan. Is de zaak afgegeven, vóórdat de schuldeiser alle kosten voldeed, dan gaan de rechten te dier zake door de betaling aan de bewaargever op de bewaarder over.
BW. Artikel 6:71
De rechtsvordering tegen de schuldenaar verjaart niet later dan de rechtsvordering tot uitlevering van het in bewaring gestelde.
BW. Artikel 6:72
In geval van hoofdelijke verbondenheid gelden de rechtsgevolgen van het verzuim van de schuldeiser jegens ieder van de schuldenaren.
BW. Artikel 6:73
Weigert de schuldeiser een aanbod van een derde, dan zijn de artikelen 60, 62, 63 en 66-70 ten behoeve van de derde van overeenkomstige toepassing, mits het aanbod aan de verbintenis beantwoordt en de derde bij de voldoening een gerechtvaardigd belang heeft.
Afdeling 9. De gevolgen van het niet nakomen van een verbintenis
§ 1. Algemene bepalingen
BW. Artikel 6:74
1. Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
2. Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, vindt lid 1 slechts toepassing met inachtneming van hetgeen is bepaald in de tweede paragraaf betreffende het verzuim van de schuldenaar.
BW. Artikel 6:75
Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
BW. Artikel 6:76
Maakt de schuldenaar bij de uitvoering van een verbintenis gebruik van de hulp van andere personen, dan is hij voor hun gedragingen op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk.
BW. Artikel 6:77
Wordt bij de uitvoering van een verbintenis gebruik gemaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is, dan wordt de tekortkoming die daardoor ontstaat de schuldenaar toegerekend, tenzij dit, gelet op inhoud en strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, de in het verkeer geldende opvattingen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk zou zijn.
BW. Artikel 6:78
1. Indien een tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend, maar hij in verband met die tekortkoming een voordeel geniet dat hij bij behoorlijke nakoming niet zou hebben gehad, heeft de schuldeiser met toepassing van de regels betreffende ongerechtvaardigde verrijking recht op vergoeding van zijn schade tot ten hoogste het bedrag van dit voordeel.
2. Bestaat dit voordeel uit een vordering op een derde, dan kan de schuldenaar aan het vorige lid voldoen door overdracht van die vordering.
BW. Artikel 6:79
Is de schuldeiser wiens schuldenaar door een hem niet toe te rekenen oorzaak verhinderd is na te komen, desondanks in staat zelf zich door executie of verrekening het verschuldigde te verschaffen, dan is hij daartoe bevoegd.
BW. Artikel 6:80
1. De gevolgen van niet-nakoming treden reeds in voordat de vordering opeisbaar is:
a. indien vaststaat dat nakoming zonder tekortkoming onmogelijk zal zijn;
b. indien de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming zal tekortschieten; of
c. indien de schuldeiser goede gronden heeft te vrezen dat de schuldenaar in de nakoming zal tekortschieten en deze niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning met opgave van die gronden om zich binnen een bij die aanmaning gestelde redelijke termijn bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen.
2. Het oorspronkelijke tijdstip van opeisbaarheid blijft gelden voor de verschuldigdheid van schadevergoeding wegens vertraging en de toerekening aan de schuldenaar van onmogelijk worden van nakoming tijdens zijn verzuim.
§ 2. Verzuim van de schuldenaar
BW. Artikel 6:81
De schuldenaar is in verzuim gedurende de tijd dat de prestatie uitblijft nadat zij opeisbaar is geworden en aan de eisen van de artikelen 82 en 83 is voldaan, behalve voor zover de vertraging hem niet kan worden toegerekend of nakoming reeds blijvend onmogelijk is.
BW. Artikel 6:82
1. Het verzuim treedt in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
2. Indien de schuldenaar tijdelijk niet kan nakomen of uit zijn houding blijkt dat aanmaning nutteloos zou zijn, kan de ingebrekestelling plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld.
BW. Artikel 6:83
Het verzuim treedt zonder ingebrekestelling in:
a. wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft.
b. wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad of strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 74 lid 1 en de verbintenis niet terstond wordt nagekomen;
c. wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
BW. Artikel 6:84
Elke onmogelijkheid van nakoming, ontstaan tijdens het verzuim van de schuldenaar en niet toe te rekenen aan de schuldeiser, wordt aan de schuldenaar toegerekend; deze moet de daardoor ontstane schade vergoeden, tenzij de schuldeiser de schade ook bij behoorlijke en tijdige nakoming zou hebben geleden.
BW. Artikel 6:85
Tot vergoeding van schade wegens vertraging in de nakoming is de schuldenaar slechts verplicht over de tijd waarin hij in verzuim is geweest.
BW. Artikel 6:86
De schuldeiser kan een na het intreden van het verzuim aangeboden nakoming weigeren, zolang niet tevens betaling wordt aangeboden van de inmiddels tevens verschuldigd geworden schadevergoeding en van de kosten.
BW. Artikel 6:87
1. Voor zover nakoming niet reeds blijvend onmogelijk is, wordt de verbintenis omgezet in een tot vervangende schadevergoeding, wanneer de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk mededeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert.
2. Geen omzetting vindt plaats, die door de tekortkoming, gezien haar ondergeschikte betekenis, niet wordt gerechtvaardigd.
§ 3. Verdere gevolgen van niet-nakoming
BW. Artikel 6:88
1. De schuldenaar die in de nakoming van zijn verbintenis is tekort geschoten, kan aan de schuldeiser een redelijke termijn stellen, waarbinnen deze moet mededelen welke van de hem bij de aanvang van de termijn ten dienste staande middelen hij wenst uit te oefenen, op straffe van slechts aanspraak te kunnen maken:
a. op de schadevergoeding waarop de tekortkoming recht geeft en, zo de verbintenis strekt tot betaling van een geldsom, op die geldsom;
b. op ontbinding van de overeenkomst waaruit de verbintenis voortspruit, indien de schuldenaar zich erop beroept dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
2. Heeft de schuldeiser nakoming verlangd, doch wordt daaraan niet binnen een redelijke termijn voldaan, dan kan hij al zijn rechten wederom doen gelden; het vorige lid is van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel 6:89
De schuldeiser kan op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd.
BW. Artikel 6:90
1. Bij een verhindering tot aflevering van een zaak die aan snel tenietgaan of achteruitgaan onderhevig is of waarvan om een andere reden de verdere bewaring zo bezwaarlijk is dat zij in de gegeven omstandigheden niet van de schuldenaar kan worden gevergd, is deze bevoegd de zaak op een geschikte wijze te doen verkopen. De schuldenaar is jegens de schuldeiser tot een zodanige verkoop gehouden, wanneer diens belangen deze verkoop onmiskenbaar eisen of de schuldeiser te kennen geeft de verkoop te verlangen.
2. De netto-opbrengst treedt voor de zaak in de plaats, onverminderd de rechten van de schuldeiser wegens tekortkomingen in de nakoming van de verbintenis.
§ 4. Boetebeding
BW. Artikel 6:91
Als boetebeding wordt aangemerkt ieder beding waarbij is bepaald dat de schuldenaar, indien hij in de nakoming van zijn verbintenis tekortschiet, gehouden is een geldsom of een andere prestatie te voldoen, ongeacht of zulks strekt tot vergoeding van schade of enkel tot aansporing om tot nakoming over te gaan.
BW. Artikel 6:92
1. De schuldeiser kan geen nakoming vorderen zowel van het boetebeding als van de verbintenis waaraan het boetebeding verbonden is.
2. Hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is treedt in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet.
3. De schuldeiser kan geen nakoming vorderen van het boetebeding, indien de tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend.
BW. Artikel 6:93
Voor het vorderen van nakoming van het boetebeding is een aanmaning of een andere voorafgaande verklaring nodig in dezelfde gevallen als deze is vereist voor het vorderen van schadevergoeding op grond van de wet.
BW. Artikel 6:94
1. Op verlangen van de schuldenaar kan de rechter, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet.
2. Op verlangen van de schuldeiser kan de rechter, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, naast een bedongen boete die bestemd is in de plaats te treden van de schadevergoeding op grond van de wet, aanvullende schadevergoeding toekennen.
3. Van lid 1 afwijkende bedingen zijn nietig.
Afdeling 10. Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding
BW. Artikel 6:95
1. De schade die op grond van
een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in
vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding
hiervan recht geeft.
2. Het recht op een vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat,
is niet vatbaar voor beslag. Voor overgang onder algemene titel is voldoende dat
de gerechtigde aan de wederpartij heeft medegedeeld op de vergoeding aanspraak
te maken.
BW. Artikel 6:96
1.
Vermogensschade omvat zowel geleden verlies als gederfde winst.
2. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking:
a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de
gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;
b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid;
c. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
3. Lid 2 onder b en c is niet van toepassing voor zover in het gegeven geval
krachtens artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de regels
betreffende de proceskosten van toepassing zijn.
4. In geval van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 119a lid 1 of
artikel 119b lid 1 bestaat de vergoeding van kosten bedoeld in lid 2 onder c uit
ten minste een bedrag van 40 euro. Dit bedrag is zonder aanmaning verschuldigd
vanaf de dag volgende op de dag waarop de wettelijke of overeengekomen uiterste
dag van betaling is verstreken. Hiervan kan niet ten nadele van de schuldeiser
worden afgeweken.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur
worden nadere regels gesteld voor de vergoeding van kosten als bedoeld in lid 2
onder c. Van deze regels kan niet ten nadele van de schuldenaar worden afgeweken
indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, die niet handelt in de
uitoefening van een beroep of bedrijf. In dit geval mist artikel 241, eerste
volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toepassing.
6. De vergoeding volgens de nadere regels kan indien de schuldenaar een
natuurlijk persoon is, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of
bedrijf, eerst verschuldigd worden nadat de schuldenaar na het intreden van het
verzuim, bedoeld in artikel 81, onder vermelding van de gevolgen van het
uitblijven van betaling, waaronder de vergoeding die in overeenstemming met de
nadere regels wordt gevorderd, vruchteloos is aangemaand tot betaling binnen een
termijn van veertien dagen, aanvangende de dag na aanmaning.
7. Indien een schuldenaar voor meer dan een vordering door een schuldeiser kan
worden aangemaand als bedoeld in lid 6, dan dient dit in één aanmaning te
geschieden. Voor de berekening van de vergoeding worden de hoofdsommen van deze
vorderingen bij elkaar opgeteld.
BW. Artikel 6:97
De rechter begroot de schade op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat.
BW. Artikel 6:98
Voor vergoeding komt slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
BW. Artikel 6:99
Kan de schade een gevolg zijn van twee of meer gebeurtenissen voor elk waarvan een andere persoon aansprakelijk is, en staat vast dat de schade door ten minste één van deze gebeurtenissen is ontstaan, dan rust de verplichting om de schade te vergoeden op ieder van deze personen, tenzij hij bewijst dat deze niet het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor hijzelf aansprakelijk is.
BW. Artikel 6:100
Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.
BW. Artikel 6:101
1. Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
2. Betreft de vergoedingsplicht schade, toegebracht aan een zaak die een derde voor de benadeelde in zijn macht had, dan worden bij toepassing van het vorige lid omstandigheden die aan de derde toegerekend kunnen worden, toegerekend aan de benadeelde.
BW. Artikel 6:102
1. Rust op ieder van twee of meer personen een verplichting tot vergoeding van dezelfde schade, dan zijn zij hoofdelijk verbonden. Voor de bepaling van hetgeen zij krachtens artikel 10 in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen, wordt de schade over hen verdeeld met overeenkomstige toepassing van artikel 101, tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling voortvloeit.
2. Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, vindt artikel 101 toepassing op de vergoedingsplicht van ieder van de in het vorige lid bedoelde personen afzonderlijk, met dien verstande dat de benadeelde in totaal van hen niet meer kan vorderen dan hem zou zijn toegekomen, indien voor de omstandigheden waarop hun vergoedingsplichten berusten, slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest. Indien verhaal op een der tot bijdragen verplichte personen niet ten volle mogelijk blijkt, kan de rechter op verlangen van een hunner bepalen dat bij toepassing van artikel 13 het onvoldaan gebleven deel mede over de benadeelde omgeslagen wordt.
BW. Artikel 6:103
Schadevergoeding wordt voldaan in geld. Nochthans kan de rechter op vordering van de benadeelde schadevergoeding in andere vorm dan betaling van een geldsom toekennen. Wordt niet binnen redelijke termijn aan een zodanige uitspraak voldaan, dan herkrijgt de benadeelde zijn bevoegdheid om schadevergoeding in geld te verlangen.
BW. Artikel 6:104
Indien iemand die op grond van onrechtmatige daad of een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis jegens een ander aansprakelijk is, door die daad of tekortkoming winst heeft genoten, kan de rechter op vordering van die ander de schade begroten op het bedrag van die winst of op een gedeelte daarvan.
BW. Artikel 6:105
1. De begroting van nog niet ingetreden schade kan door de rechter geheel of gedeeltelijk worden uitgesteld of na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. In het laatste geval kan de rechter de schuldenaar veroordelen, hetzij tot betaling van een bedrag ineens, hetzij tot betaling van periodiek uit te keren bedragen, al of niet met verplichting tot zekerheidstelling; deze veroordeling kan geschieden onder door de rechter te stellen voorwaarden.
2. Voor zover de rechter de schuldenaar veroordeelt tot betaling van periodiek uit te keren bedragen, kan hij in zijn uitspraak bepalen dat deze op verzoek van elk van de partijen door de rechter die in eerste aanleg van de vordering tot schadevergoeding heeft kennis genomen, kan worden gewijzigd, indien zich na de uitspraak omstandigheden voordoen, die voor de omvang van de vergoedingsplicht van belang zijn en met de mogelijkheid van het intreden waarvan bij de vaststelling der bedragen geen rekening is gehouden.
BW. Artikel 6:106
Voor nadeel dat niet in
vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast
te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te
brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede
naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een
overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot,
de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de
overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware
hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens
het schaden van zijn eer of goede naam.
BW. Artikel 6:107
1. Indien iemand ten
gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of
geestelijk letsel oploopt, is die ander behalve tot vergoeding van de schade van
de gekwetste zelf, ook verplicht tot vergoeding van:
a. de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van
de gekwetste heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben
gemaakt, van die ander had kunnen vorderen; en
b. een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of
bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat geleden door de in lid
2 genoemde naasten van de gekwetste met ernstig en blijvend letsel.
2 De naasten, bedoeld in lid 1 onder b, zijn:
a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot
of geregistreerde partner van de gekwetste;
b. de levensgezel van de gekwetste, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam
met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;
c. degene die ten tijde van de gebeurtenis de ouder van de gekwetste is;
d. degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de gekwetste is;
e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg
voor de gekwetste heeft;
f. degene voor wie de gekwetste ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in
gezinsverband de zorg heeft;
g. een andere persoon die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de
gekwetste staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit
dat hij voor de toepassing van lid 1 onder b als naaste wordt aangemerkt.
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarmee nader
wordt bepaald wanneer letsel als ernstig en blijvend letsel als bedoeld in lid 1
onder b wordt aangemerkt.
4 Onverminderd artikel 6, tweede lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen kunnen aanspraken van derden ter zake van als gevolg van het
letsel geleden schade niet ten nadele van het recht op schadevergoeding van de
gekwetste worden uitgeoefend.
5 Hij die krachtens lid 1 tot schadevergoeding wordt aangesproken kan hetzelfde
verweer voeren dat hem jegens de gekwetste ten dienste zou hebben gestaan.
BW. Artikel 6:107a
1. Indien iemand
ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk
of geestelijk letsel oploopt, houdt de rechter bij de vaststelling van de
schadevergoeding waarop de gekwetste aanspraak kan maken rekening met de
aanspraak op loon die de gekwetste heeft krachtens artikel 629, lid 1, van Boek
7 of krachtens individuele of collectieve arbeidsovereenkomst.
2. Indien een werkgever krachtens artikel 629, lid 1, van Boek 7 of krachtens
individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verplicht is tijdens ziekte of
arbeidsongeschiktheid van de gekwetste het loon door te betalen, heeft hij,
indien de ongeschiktheid tot werken van de gekwetste het gevolg is van een
gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, jegens deze ander recht op
schadevergoeding ten bedrage van de door hem betaalde loon, doch ten hoogste tot
het bedrag, waarvoor de aansprakelijke persoon, bij het ontbreken van de
loondoorbetalingsverplichting aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag,
gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke
persoon jegens de gekwetste is gehouden.
3. De in lid 2 bedoelde aansprakelijke is eveneens verplicht tot vergoeding van
de door de werkgever gemaakte redelijke kosten ter nakoming van zijn in artikel
658a van Boek 7 bedoelde verplichtingen. De aansprakelijke kan hetzelfde verweer
voeren dat hem jegens de gekwetste ten dienste zou hebben gestaan.
4. Indien de aansprakelijke persoon een werknemer is, heeft de werkgever slechts
recht op schadevergoeding indien de ongeschiktheid tot werken het gevolg is van
diens opzet of bewuste roekeloosheid.
BW. Artikel 6:108
1. Indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, is die ander verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud:
a. aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner en de minderjarige kinderen van de overledene, tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud;
b. aan andere bloed- of aanverwanten van de overledene, mits deze reeds ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in hun levensonderhoud voorzag of daartoe krachtens rechterlijke uitspraak verplicht was;
c. aan degenen die reeds vóór de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud hij geheel of voor een groot deel voorzag, voor zover aannemelijk is dat een en ander zonder het overlijden zou zijn voortgezet en zij redelijkerwijze niet voldoende in hun levensonderhoud kunnen voorzien;
d. aan degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg door het doen van de gemeenschappelijke huishouding, voor zover hij schade lijdt doordat na het overlijden op andere wijze in de gang van deze huishouding moet worden voorzien.
2. Bovendien is de
aansprakelijke verplicht aan degene te wiens laste de kosten van lijkbezorging
zijn gekomen, deze kosten te vergoeden, voor zover zij in overeenstemming zijn
met de omstandigheden van de overledene.
3 Voorts is de aansprakelijke verplicht tot vergoeding van een bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag of bedragen voor nadeel
dat niet in vermogensschade bestaat, geleden door de in lid 4 genoemde naasten
als gevolg van het overlijden.
4 De naasten, bedoeld in lid 3, zijn:
a. de ten tijde van de gebeurtenis niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot
of geregistreerde partner van de overledene;
b. de levensgezel van de overledene, die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam
met deze een gemeenschappelijke huishouding voert;
c. degene die ten tijde van de gebeurtenis ouder van de overledene is;
d. degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de overledene is;
e. degene die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg
voor de overledene heeft;
f. degene voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in
gezinsverband de zorg heeft;
g. een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe
persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid
en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt
aangemerkt.
5 Hij die krachtens de vorige leden tot schadevergoeding wordt aangesproken, kan
hetzelfde verweer voeren, dat hem tegenover de overledene zou hebben ten dienste
gestaan.
6 Geen recht op vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade bestaat, voor zover
de rechthebbende op grond van dezelfde gebeurtenis reeds een vergoeding uit
hoofde van artikel 107 lid 1 onder b heeft ontvangen.
BW. Artikel 6:109
1. Indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, kan de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding matigen.
2. De matiging mag niet geschieden tot een lager bedrag dan waarvoor de schuldenaar zijn aansprakelijkheid door verzekering heeft gedekt of verplicht was te dekken.
3. Ieder beding in strijd met lid 1 is nietig.
BW. Artikel 6:110
Opdat de aansprakelijkheid die ter zake van schade kan ontstaan niet hetgeen redelijkerwijs door verzekering kan worden gedekt, te boven gaat, kunnen bij algemene maatregel van bestuur bedragen worden vastgesteld, waarboven de aansprakelijkheid zich niet uitstrekt. Afzonderlijke bedragen kunnen worden bepaald naar gelang van onder meer de aard van de gebeurtenis, de aard van de schade en de grond van de aansprakelijkheid.
Afdeling 11. Verbintenissen tot betaling van een geldsom
BW. Artikel 6:111
Een verbintenis tot betaling van een geldsom moet naar haar nominale bedrag worden voldaan, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling anders voortvloeit.
BW. Artikel 6:112
Het geld dat ter voldoening van de verbintenis wordt betaald, moet op het tijdstip van de betaling gangbaar zijn in het land in welks geld de betaling geschiedt.
BW. Artikel 6:113 Vervallen
BW. Artikel 6:114
1. Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten.
2. In het geval van het vorige lid geschiedt de betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd.
BW. Artikel 6:115
De plaats waar de betaling moet geschieden wordt bepaald door de artikelen 116-118, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat op een andere plaats moet of mag worden betaald.
BW. Artikel 6:116
1. De betaling moet worden gedaan aan de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van de betaling.
2. De schuldeiser is bevoegd een andere plaats voor de betaling aan te wijzen in het land van de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van de betaling of op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis.
BW. Artikel 6:117
Indien de betaling overeenkomstig artikel 116 moet geschieden op een andere plaats dan de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis en het voldoen aan de verbintenis daardoor voor de schuldenaar aanmerkelijk bezwaarlijker zou worden, is deze bevoegd de betaling op te schorten, totdat de schuldeiser in een der in artikel 116, lid 2 bedoelde landen een andere plaats voor de betaling heeft aangewezen, waaraan een zodanig bezwaar niet is verbonden.
BW. Artikel 6:118
Indien de verbintenis is ontstaan bij de uitoefening van bedrijfs- of beroepsbezigheden van de schuldeiser, geldt in de artikelen 116 en 117 de plaats van vestiging waar die bezigheden worden uitgeoefend, als woonplaats van de schuldeiser.
BW. Artikel 6:119
1. De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.
2. Telkens na afloop van een jaar wordt het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
3. Een bedongen rente die hoger is dan die welke krachtens de vorige leden verschuldigd zou zijn, loopt in plaats daarvan door nadat de schuldenaar in verzuim is gekomen.
BW. Artikel 6:119a
1. De
schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een
geldsom, bestaat in het geval van een handelsovereenkomst in de wettelijke rente
van die som met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als de
uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop de schuldenaar de geldsom
heeft voldaan. Onder handelsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst om baat
die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot
stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de
uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen.
2. Indien geen uiterste dag van betaling is overeengekomen, is de wettelijke
rente van rechtswege verschuldigd:
a. vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de
schuldenaar de factuur heeft ontvangen, of
b. indien de datum van ontvangst van de factuur niet vaststaat, of indien de
schuldenaar de factuur ontvangt voordat hij de prestatie heeft ontvangen, vanaf
30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de prestatie is
ontvangen, of
c. indien de schuldenaar een termijn heeft bedongen waarbinnen hij de ontvangen
prestatie kan aanvaarden dan wel kan beoordelen of deze aan de overeenkomst
beantwoordt, en indien hij de factuur ontvangt voordat hij de prestatie heeft
aanvaard of beoordeeld, vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die
waarop de schuldenaar de prestatie heeft aanvaard of beoordeeld, dan wel, indien
hij zich niet over goedkeuring of aanvaarding uitspreekt, vanaf 30 dagen na de
aanvang van de dag volgende op die waarop de termijn verstrijkt.
3. Telkens na afloop van een jaar wordt het bedrag waarover de wettelijke rente
wordt berekend, vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
4. De termijn bedoeld in lid 2 onder c bedraagt niet meer dan 30 dagen vanaf de
datum van ontvangst van de prestatie, tenzij partijen uitdrukkelijk een langere
termijn overeenkomen en deze termijn niet kennelijk onbillijk is jegens de
schuldeiser, mede gelet op:
a. de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de 30
dagen termijn;
b. de aard van de prestatie; en
c. elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken.
5. Partijen kunnen een uiterste dag van betaling overeenkomen van ten hoogste 60
dagen, tenzij zij uitdrukkelijk een langere termijn van betaling in de
overeenkomst opnemen en deze termijn niet kennelijk onbillijk is jegens de
schuldeiser, mede gelet op:
a. de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de 60
dagen termijn;
b. de aard van de prestatie; en
c. elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken.
6. In afwijking van lid 5 kunnen partijen geen uiterste dag van betaling
overeenkomen van meer dan zestig dagen indien de schuldenaar een rechtspersoon
is die op twee opeenvolgende balansdata, zonder onderbreking nadien op twee
opeenvolgende balansdata, niet heeft voldaan aan ten minste twee van de
vereisten, bedoeld in artikel 397, leden 1 en 2 van Boek 2, en de schuldeiser
een natuurlijk persoon is die handelt in de uitoefening van een beroep of
bedrijf of een rechtspersoon, die gedurende die periode aan ten minste twee van
die vereisten heeft voldaan. Een beding in een overeenkomst in strijd met de
vorige zin is nietig.
7 Geen wettelijke rente is verschuldigd wanneer de schuldeiser zelf in verzuim
is.
8 De wettelijke rente is verschuldigd behalve voor zover de vertraging niet aan
de schuldenaar kan worden toegerekend.
9 Voor de toepassing van dit artikel wordt met de wettelijke rente gelijkgesteld
een andere overeengekomen rente.
BW. Artikel 6:119b
1. De
schadevergoeding, verschuldigd door een overheidsinstantie wegens vertraging in
de voldoening van een geldsom, bestaat in geval van een handelsovereenkomst met
een overheidsinstantie in de wettelijke rente van die som met ingang van de dag
volgend op de dag die is overeengekomen als uiterste dag van betaling tot en met
de dag waarop de schuldenaar de geldsom heeft voldaan. Onder overheidsinstantie
wordt verstaan de Staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een
publiekrechtelijke instelling dan wel een samenwerkingsverband van deze
overheden of publiekrechtelijke instellingen als bedoeld in artikel 2 lid 2 van
richtlijn nr. 2011/7 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2011
betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PbEU
L48/11).
2. Indien geen uiterste dag van betaling is overeengekomen, is de wettelijke
rente van rechtswege verschuldigd:
a. vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de
schuldenaar de factuur heeft ontvangen, of
b. indien de datum van ontvangst van de factuur niet vaststaat, of indien de
schuldenaar de factuur ontvangt voordat hij de prestatie heeft ontvangen, vanaf
30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de prestatie is
ontvangen, of
c. indien de schuldenaar een termijn heeft bedongen waarbinnen hij de ontvangen
prestatie kan aanvaarden dan wel kan beoordelen of deze aan de overeenkomst
beantwoordt, en indien hij de factuur ontvangt voordat hij de prestatie heeft
aanvaard of beoordeeld, vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag, volgende op die
waarop de schuldenaar de prestatie heeft aanvaard of beoordeeld, dan wel, indien
hij zich niet over goedkeuring of aanvaarding uitspreekt, vanaf 30 dagen na de
aanvang van de dag volgende op die waarop de termijn verstrijkt.
3. Telkens na afloop van een jaar wordt het bedrag waarover de wettelijke rente
wordt berekend, vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
4. De termijn bedoeld in lid 2 onder c bedraagt niet meer dan 30 dagen vanaf de
datum van ontvangst van de prestatie, tenzij partijen uitdrukkelijk een langere
termijn in de overeenkomst en aanbestedingsdocumenten opnemen en deze termijn
niet kennelijk onbillijk is jegens de schuldeiser, mede gelet op:
a. de vraag of de schuldenaar objectieve redenen heeft om af te wijken van de 30
dagen termijn;
b. de aard van de prestatie; en
c. elke aanmerkelijke afwijking van goede handelspraktijken.
5. Bij overeenkomst kan niet van een uiterste dag van betaling van ten hoogste
30 dagen, overeenkomstig het tweede lid, worden afgeweken, tenzij partijen
uitdrukkelijk een langere termijn van betaling in de overeenkomst opnemen en de
bijzondere aard of eigenschappen van de overeenkomst dit objectief
rechtvaardigen. De betalingstermijn bedraagt in dat geval ten hoogste 60 dagen.
6. Geen wettelijke rente is verschuldigd wanneer de schuldeiser zelf in verzuim
is.
7. De wettelijke rente is verschuldigd behalve voor zover de vertraging niet aan
de schuldenaar kan worden toegerekend.
8. Voor de toepassing van dit artikel wordt met de wettelijke rente
gelijkgesteld een hogere overeengekomen rente.
BW. Artikel 6:120
1. De
wettelijke rente bedoeld in artikel 119 wordt bij algemene maatregel van bestuur
vastgesteld. Wettelijke rente die loopt op het tijdstip van inwerkingtreding van
een nieuwe bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde rentevoet, wordt met
ingang van dat tijdstip volgens de nieuwe rentevoet berekend.
2. De wettelijke rente bedoeld in artikel 119a en artikel 119b is gelijk aan de
herfinancieringsrente die door de Europese Centrale Bank is vastgesteld voor
haar meest recente basisherfinancieringstransactie die heeft plaatsgevonden voor
de eerste kalenderdag van het betreffende halfjaar, vermeerderd met acht
procentpunten. Wettelijke rente die loopt op de eerste dag van het betreffende
halfjaar, wordt met ingang van dat tijdstip volgens de nieuwe rentevoet berekend
gedurende een half jaar.
BW. Artikel 6:121
1. Strekt een verbintenis tot betaling van ander geld dan dat van het land waar de betaling moet geschieden, dan is de schuldenaar bevoegd de verbintenis in het geld van de plaats van betaling te voldoen.
2. Het vorige lid geldt niet, indien uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat de schuldenaar verplicht is tot betaling effectief in het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt.
BW. Artikel 6:122
1. Strekt een verbintenis tot betaling van ander geld dan dat van het land waar de betaling moet geschieden en is de schuldenaar niet in staat of beweert hij niet in staat te zijn in dit geld te voldoen, dan kan de schuldeiser voldoening in het geld van de plaats van betaling vorderen.
2. Het vorige lid geldt mede, indien de schuldenaar verplicht is tot betaling effectief in het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt.
BW. Artikel 6:123
1. Ingeval in Nederland een rechtsvordering wordt ingesteld ter verkrijging van een geldsom, uitgedrukt in buitenlands geld, kan de schuldeiser veroordeling vorderen tot betaling te zijner keuze in dat buitenlandse geld of in Nederlands geld.
2. De schuldeiser die een in buitenlands geld luidende executoriale titel in Nederland kan executeren, kan het hem verschuldigde bij deze executie opeisen in Nederlands geld.
3. De vorige leden gelden mede, indien de schuldenaar verplicht is tot betaling effectief in het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt.
BW. Artikel 6:124
Wordt de verbintenis als gevolg van toepassing van de artikelen 121, 122 of 123 of van omzetting in een vordering tot schadevergoeding overeenkomstig het bepaalde in afdeling 9 van titel 1 voldaan in ander geld dan tot betaling waarvan zij strekt, dan geschiedt de omrekening naar de koers van de dag waarop de betaling plaatsvindt.
BW. Artikel 6:125
1. Artikel 119 laat onverlet het recht van de schuldeiser op vergoeding van de schade die hij heeft geleden, doordat na het intreden van het verzuim de koers van het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt, zich ten opzichte van die van het geld van een of meer andere landen heeft gewijzigd.
2. Het vorige lid is niet van toepassing, indien de verbintenis strekt tot betaling van Nederlands geld, de betaling in Nederland moet geschieden en de schuldeiser op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis zijn woonplaats in Nederland had.
BW. Artikel 6:126
Voor de toepassing van deze afdeling geldt als koers de koers tegen welke de schuldeiser zich onverwijld het geld kan verschaffen, zulks met inachtneming van hetgeen uit wet, gewoonte en inhoud of strekking van de verbintenis mocht voortvloeien.
Afdeling 12. Verrekening
BW. Artikel 6:127
1. Wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, gaan beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet.
2. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
3. De bevoegdheid tot verrekening bestaat niet ten aanzien van een vordering en een schuld die in van elkaar gescheiden vermogens vallen.
BW. Artikel 6:128
1. De schuldeiser van een vordering aan toonder of order brengt deze in verrekening door zijn verrekeningsverklaring op het papier te stellen en dit aan de wederpartij af te geven.
2. Indien de verrekening niet zijn gehele vordering betreft of hij het papier nog voor de uitoefening van andere rechten nodig heeft, kan hij het papier behouden, mits hij de verklaring niet alleen op het papier stelt, maar haar ook schriftelijk tot de wederpartij richt.
3. Hij kan, ongeacht of de verrekening de gehele vordering betreft, bij enkele, niet op het papier gestelde schriftelijke verklaring verrekenen, mits hij op verlangen van de wederpartij aantoont dat het papier vernietigd of waardeloos geworden is, of zekerheid stelt voor twintig jaren of voor een zoveel kortere tijdsduur als verwacht mag worden dat de wederpartij nog aan een vordering uit hoofde van het papier bloot zal kunnen staan.
BW. Artikel 6:129
1. De verrekening werkt terug tot het tijdstip, waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan.
2. Is over één der vorderingen of over beide reeds opeisbare rente betaald, dan werkt de verrekening niet verder terug dan tot het einde van de laatste termijn waarover rente is voldaan.
3. Indien voor de bepaling van de werking van een verrekening bij geldschulden een koersberekening nodig is, geschiedt deze volgens dezelfde maatstaven als wanneer op de dag der verrekening wederzijdse betaling had plaatsgevonden.
BW. Artikel 6:130
1. Is een vordering onder bijzondere titel overgegaan, dan is de schuldenaar bevoegd ondanks de overgang ook een tegenvordering op de oorspronkelijke schuldeiser in verrekening te brengen, mits deze tegenvordering uit dezelfde rechtsverhouding als de overgegane vordering voortvloeit of reeds vóór de overgang aan hem is opgekomen en opeisbaar geworden.
2. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing, wanneer op een vordering beslag is gelegd of een beperkt recht is gevestigd waarvan mededeling aan de schuldenaar is gedaan.
3. De vorige leden zijn niet van toepassing, indien de overgang of de vestiging van het beperkte recht een vordering aan toonder of order betrof en is geschied overeenkomstig artikel 93 van Boek 3.
BW. Artikel 6:131
1. De bevoegdheid tot verrekening eindigt niet door verjaring van de rechtsvordering.
2. Uitstel van betaling of van executie, bij wijze van gunst door de schuldeiser verleend, staat aan verrekening door de schuldeiser niet in de weg.
BW. Artikel 6:132
Wordt een verrekeningsverklaring uitgebracht door een daartoe bevoegde, dan kan niettemin de wederpartij die grond had om nakoming van haar verbintenis te weigeren, aan de verrekeningsverklaring haar werking ontnemen door op de weigeringsgrond een beroep te doen, onverwijld nadat die verklaring werd uitgebracht en zij tot dit beroep in staat was.
BW. Artikel 6:133
Nadat de ene partij een verrekeningsverklaring heeft uitgebracht, kan de andere partij, mits onverwijld, aan die verklaring haar werking ontnemen door alsnog gebruik te maken van een eigen bevoegdheid tot verrekening, doch alleen indien deze laatste verrekening verder terugwerkt.
BW. Artikel 6:134
De schuldenaar uit een wederkerige overeenkomst, die tot verrekening bevoegd is, kan aan de verklaring van zijn wederpartij, strekkende tot ontbinding van de overeenkomst wegens niet-nakoming, haar werking ontnemen door onverwijld van zijn bevoegdheid tot verrekening gebruik te maken.
BW. Artikel 6:135
Een schuldenaar is niet bevoegd tot verrekening:
a. voor zover beslag op de vordering van de wederpartij niet geldig zou zijn;
b. indien zijn verplichting strekt tot vergoeding van schade die hij opzettelijk heeft toegebracht.
BW. Artikel 6:136
De rechter kan een vordering ondanks een beroep van de verweerder op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
BW. Artikel 6:137
1. Voor zover een verrekeningsverklaring onvoldoende aangeeft welke verbintenissen in de verrekening zijn betrokken, geldt de volgorde van toerekening, aangegeven in de artikelen 43 lid 2 en 44 lid 1.
2. De wederpartijj van degene die heeft verklaard te verrekenen, kan door een onverwijld protest aan die verklaring haar werking ontnemen, indien de toerekening op de haar verschuldigde hoofdsom, kosten en met inachtneming van artikel 129 te berekenen rente in deze verklaring in een andere volgorde is geschied dan die van artikel 44 lid 1.
BW. Artikel 6:138
1. De omstandigheid dat de plaats van voldoening der verbintenissen niet dezelfde is, sluit verrekening niet uit. Hij die verrekent, is in dit geval verplicht zijn wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat niet wederzijds te bestemder plaatse voldoening geschiedt.
2. De wederpartij van degene die ondanks een verschil in de plaats van nakoming heeft verrekend, kan door een onverwijld protest aan de verklaring tot verrekening haar werking ontnemen, als zij er een gerechtvaardigd belang bij heeft dat geen verrekening, maar nakoming plaatsvindt.
BW. Artikel 6:139
1. De borg en degene wiens goed voor de schuld van een ander verbonden is, kunnen de opschorting van hun aansprakelijkheid inroepen, voor zover de schuldeiser bevoegd is zijn vordering met een opeisbare schuld aan de schuldenaar te verrekenen.
2. Zij kunnen de bevrijding van hun aansprakelijkheid inroepen, voor zover de schuldeiser een bevoegdheid tot verrekening met een schuld aan de schuldenaar heeft doen verloren gaan, tenzij hij daartoe een redelijke grond had of hem geen schuld treft.
BW. Artikel 6:140
1. Moeten tussen twee partijen krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldvorderingen en geldschulden in één rekening worden opgenomen, dan worden zij in de volgorde waarin partijen volgens de voorgaande artikelen van deze afdeling of krachtens hun onderlinge rechtsverhouding tot verrekening bevoegd worden, dadelijk van rechtswege verrekend en is op ieder tijdstip alleen het saldo verschuldigd. Artikel 137 is niet van toepassing.
2. De partij die de rekening bijhoudt, sluit deze jaarlijks af en deelt het op dat tijdstip verschuldigde saldo mede aan de wederpartij met opgave van de aan deze nog niet eerder medegedeelde posten waaruit het is samengesteld.
3. Indien de wederpartij niet binnen redelijke tijd tegen het ingevolge het vorige lid medegedeelde saldo protesteert, geldt dit als tussen partijen vastgesteld.
4. Na vaststelling van het saldo kan ten aanzien van de afzonderlijke posten geen beroep meer worden gedaan op het intreden van verjaring of op het verstrijken van een vervaltermijn. De rechtsvordering tot betaling van het saldo verjaart door verloop van vijf jaren na de dag, volgende op die waarop de rekening is geëindigd en het saldo opeisbaar is geworden.
5. Uit de tussen partijen bestaande rechtsverhouding kan anders voortvloeien dan in de vorige leden is bepaald.
BW. Artikel 6:141
Indien een verbintenis geheel of gedeeltelijk door verrekening tenietgaat, zijn de leden 1 en 2 van artikel 48 van overeenkomstige toepassing.
Titel 2. Overgang van vorderingen en schulden en afstand van vorderingen
Afdeling 1. Gevolgen van overgang van vorderingen
BW. Artikel 6:142
1. Bij overgang van een vordering op een nieuwe schuldeiser verkrijgt deze de daarbij behorende nevenrechten, zoals rechten van pand en hypotheek en uit borgtocht, voorrechten en de bevoegdheid om de ter zake van de vordering en de nevenrechten bestaande executoriale titels ten uitvoer te leggen.
2. Onder de nevenrechten zijn tevens begrepen het recht van de vorige schuldeiser op bedongen rente of boete of op een dwangsom, behalve voor zover de rente opeisbaar of de boete of dwangsom reeds verbeurd was op het tijdstip van de overgang.
BW. Artikel 6:143
1. In geval van overgang van een vordering is de vorige schuldeiser verplicht de op de vordering en op de nevenrechten betrekking hebbende bewijsstukken af te geven aan de nieuwe schuldeiser. Behoudt hij zelf belang bij een bewijsstuk, dan is hij slechts verplicht om aan de nieuwe schuldeiser op diens verlangen en op diens kosten een afschrift of uittreksel af te geven, waaruit met overeenkomstige bewijskracht als uit het oorspronkelijke stuk van de vordering blijkt.
2. De vorige schuldeiser is tevens verplicht tot afgifte van de in het vorige artikel bedoelde executoriale titels of, indien hijzelf belang bij deze titels behoudt, om de nieuwe schuldeiser tot tenuitvoerlegging daarvan in de gelegenheid te stellen.
3. In geval van overgang van de gehele vordering is de vorige schuldeiser verplicht de zich in zijn handen bevindende panden af te geven aan de nieuwe schuldeiser.
4. In geval van overgang van een vordering waaraan hypotheek is verbonden, is de vorige schuldeiser verplicht desverlangd ertoe mede te werken dat uit de openbare registers van deze overgang blijkt.
BW. Artikel 6:144
1. Brengt de overdracht van een vordering mee dat verplichtingen die uit het schuldeiserschap of uit nevenrechten voortvloeien, overgaan op de nieuwe schuldeiser, dan staat de vorige schuldeiser in voor de nakoming van deze verplichtingen.
2. Lid 1 is niet van toepassing in geval van overdracht van een vordering aan toonder of order overeenkomstig artikel 93 van Boek 3.
BW. Artikel 6:145
Overgang van een vordering laat de verweermiddelen van de schuldenaar onverlet.
BW. Artikel 6:146
1. Na een overdracht overeenkomstig artikel 93 van Boek 3 van een vordering aan toonder of aan order kan de schuldenaar een verweermiddel, gegrond op zijn verhouding tot een vorige schuldeiser, niet tegenwerpen aan de verkrijger en diens rechtsopvolgers, tenzij op het tijdstip van de overdracht het verweermiddel bekend was aan de verkrijger of voor hem kenbaar was uit het papier.
2. Een beroep op onbekwaamheid of onbevoegdheid kan ook jegens een daarmee niet bekende verkrijger worden gedaan, indien zij ten tijde van zijn verkrijging kenbaar was uit een in een openbaar register opgenomen inschrijving, bij of krachtens de wet voorgeschreven teneinde kennisneming mogelijk te maken van de feiten waarop de onbevoegdheid of onbekwaamheid berust.
BW. Artikel 6:147
In geval van overdracht van een papier aan toonder of aan order verliest degene die volgens dat papier schuldenaar is, en aan wie is toe te rekenen dat het papier tegen zijn wil in omloop is of dat zijn handtekening vals of het papier vervalst is, de bevoegdheid zich daarop te beroepen tegenover de verkrijger te goeder trouw en diens rechtsopvolgers.
BW. Artikel 6:148
De artikelen 146 en 147 zijn van overeenkomstige toepassing in geval van vestiging van een beperkt recht op een vordering aan toonder of aan order.
BW. Artikel 6:149
1. Oefent de schuldenaar na overgang van de vordering onder bijzondere titel jegens de oorspronkelijke schuldeiser een bevoegdheid uit tot vernietiging of ontbinding van de rechtshandeling waaruit de vordering voortspruit, dan is hij verplicht om de nieuwe schuldeiser zo spoedig mogelijk daarvan mededeling te doen, tenzij de vernietiging of ontbinding niet aan deze kan worden tegengeworpen.
2. Na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging of ontbinding wordt een beroep op de vernietigings- of ontbindingsgrond ter afwering van een op de rechtshandeling steunende rechtsvordering of andere rechtsmaatregel gericht tot de nieuwe schuldeiser en is de schuldenaar verplicht zo spoedig mogelijk nadien mededeling daarvan aan de oorspronkelijke schuldeiser te doen.
3. De vorige leden zijn van overeenkomstige toepassing ter zake van de uitoefening van een bevoegdheid van de schuldenaar tot vernietiging of ontbinding, nadat op de vordering met mededeling aan hem een beperkt recht is gevestigd.
BW. Artikel 6:150
Een vordering gaat bij wijze van subrogatie over op een derde:
a. indien een hem toebehorend goed voor de vordering wordt uitgewonnen;
b. indien hij de vordering voldoet omdat een hem toebehorend goed voor de vordering verbonden is;
c. indien hij de vordering voldoet om uitwinning te voorkomen van een hem niet toebehorend goed, mits door de uitwinning een recht dat hij op het goed heeft, verloren zou gaan of de voldoening van een hem toekomend vorderingsrecht in gevaar zou worden gebracht;
d. krachtens overeenkomst tussen de derde die de vordering voldoet en de schuldenaar, mits de schuldeiser op het tijdstip van de voldoening deze overeenkomst kende of hem daarvan kennis was gegeven.
BW. Artikel 6:151
1. Subrogatie overeenkomstig artikel 150 vindt niet plaats voor zover de schuld de derde aangaat in zijn verhouding tot de schuldenaar.
2. De rechten van de schuldeiser jegens borgen en personen die geen schuldenaar zijn, gaan slechts op de derde over tot ten hoogste de bedragen, waarvoor de schuld ieder van hen aangaat in hun verhouding tot de schuldenaar.
BW. Artikel 6:152
1. Blijkt verhaal krachtens subrogatie overeenkomstig artikel 150 geheel of gedeeltelijk onmogelijk, dan wordt het onvoldaan gebleven deel over de gesubrogeerde en andere in lid 2 van het vorige artikel genoemde derden omgeslagen naar evenredigheid van de bedragen waarvoor ieder op het tijdstip van de voldoening jegens de schuldeiser aansprakelijk was.
2. De gesubrogeerde kan van geen der andere bij de omslag betrokken derden een groter bedrag vorderen dan de oorspronkelijke schuldeiser op het tijdstip van de voldoening op deze had kunnen verhalen.
3. Ieder der in de omslag betrokkenen blijft gerechtigd het bijgedragene alsnog van hem die geen verhaal bood, terug te vorderen.
BW. Artikel 6:153
In het geval van subrogatie in de hoofdvordering verkrijgt de gesubrogeerde het recht op bedongen rente slechts voor zover deze betrekking heeft op het tijdvak na de overgang.
BW. Artikel 6:154
De schuldeiser is jegens degene die, zo hij de vordering voldoet, zal worden gesubrogeerd, verplicht zich te onthouden van elke gedraging die ten koste van deze afbreuk doet aan de rechten waarin hij mag verwachten krachtens de subrogatie te zullen treden.
Afdeling 3. Schuld- en contractsoverneming
BW. Artikel 6:155
Een schuld gaat van de schuldenaar over op een derde, indien deze haar van de schuldenaar overneemt. De schuldoverneming heeft pas werking jegens de schuldeiser, indien deze zijn toestemming geeft nadat partijen hem van de overneming kennis hebben gegeven.
BW. Artikel 6:156
1. Heeft de schuldeiser bij voorbaat zijn toestemming tot een schuldoverneming gegeven, dan vindt de overgang plaats, zodra de schuldenaar tot overeenstemming is gekomen met de derde en partijen de schuldeiser schriftelijk van de overneming kennis hebben gegeven.
2. De schuldeiser kan een bij voorbaat gegeven toestemming niet herroepen, tenzij hij zich de bevoegdheid daartoe bij de toestemming heeft voorbehouden.
BW. Artikel 6:157
1. De bij de vordering behorende nevenrechten worden na het tijdstip van de overgang tegen de nieuwe in plaats van tegen de oude schuldenaar uitgeoefend.
2. Tot zekerheid van de overgegane schuld strekkende rechten van pand en hypotheek op een aan een der partijen toebehorend goed blijven bestaan; die op een niet aan partijen toebehorend goed en rechten uit borgtocht gaan door de overgang teniet, tenzij de pand- of hypotheekgever of borg tevoren in handhaving heeft toegestemd.
3. Voorrechten op bepaalde goederen waarop de schuldeiser niet tevens een verhaalsrecht jegens derden heeft, gaan door de overgang teniet, tenzij de schuldoverneming plaatsvindt ter uitvoering van de overdracht van een onderneming waartoe ook het goed waarop het voorrecht rust, behoort. Voorrechten op het vermogen van de schuldenaar gelden na de overgang als voorrechten op het vermogen van de nieuwe schuldenaar.
4. Bedongen rechten en boeten, alsmede dwangsommen die vóór de overgang aan de schuldenaar werden opgelegd, worden door de nieuwe in plaats van door de oude schuldenaar verschuldigd, voor zover zij na het tijdstip van de overgang zijn opeisbaar geworden of verbeurd.
BW. Artikel 6:158
Indien de rechtsverhouding tussen de vorige en de nieuwe schuldenaar op grond waarvan de schuld is overgenomen, nietig, vernietigd of ontbonden is, kan de schuldeiser de schuld weer op de vorige schuldenaar doen overgaan door daartoe strekkende kennisgevingen aan de beide betrokken partijen; elk van hen kan de schuldeiser daartoe een redelijke termijn stellen.
BW. Artikel 6:159
1. Een partij bij een overeenkomst kan haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte.
2. Hierdoor gaan alle rechten en verplichtingen over op de derde, voor zover niet ten aanzien van bijkomstige of reeds opeisbaar geworden rechten of verplichtingen anders is bepaald.
3. Artikel 156 en de leden 1-3 van artikel 157 zijn van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 4. Afstand en vermenging
BW. Artikel 6:160
1. Een verbintenis gaat teniet door een overeenkomst van de schuldeiser met de schuldenaar, waarbij hij van zijn vorderingsrecht afstand doet.
2. Een door de schuldeiser tot de schuldenaar gericht aanbod tot afstand om niet geldt als aanvaard, wanneer de schuldenaar van het aanbod heeft kennisgenomen en het niet onverwijld heeft afgewezen.
3. De artikelen 48 leden 1 en 2 en 49 leden 1-3 zijn van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel 6:161
1. Een verbintenis gaat teniet door vermenging, wanneer door overgang van de vordering of de schuld de hoedanigheid van schuldeiser en die van schuldenaar zich in één persoon verenigen.
2. Het vorige lid is niet van toepassing:
a. zolang de vordering en de schuld in van elkaar gescheiden vermogens vallen;
b. in geval van overdracht overeenkomstig artikel 93 van Boek 3 van een vordering aan toonder of order;
c. indien de voormelde vereniging van hoedanigheden het gevolg is van een rechtshandeling onder ontbindende voorwaarde, zolang niet vaststaat dat de voorwaarde niet meer in vervulling kan gaan.
3. Tenietgaan van een verbintenis door vermenging laat de op de vordering rustende rechten van derden onverlet.
Titel 3. Onrechtmatige daad
Afdeling 1. Algemene bepalingen
BW. Artikel 6:162
1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
BW. Artikel 6:163
Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden.
BW. Artikel 6:164
Een gedraging van een kind dat de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, kan aan hem niet als een onrechtmatige daad worden toegerekend.
BW. Artikel 6:165
1. De omstandigheid dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of ouder verricht is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, is geen beletsel haar als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen.
2. Is jegens de benadeelde tevens een derde wegens onvoldoende toezicht aansprakelijk, dan is deze derde jegens de dader verplicht tot bijdragen in de schadevergoeding voor het gehele bedrag van zijn aansprakelijkheid jegens de benadeelde.
BW. Artikel 6:166
1. Indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
2. Zij moeten onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding bijdragen, tenzij in de omstandigheden van het geval de billijkheid een andere verdeling vordert.
BW. Artikel 6:167
1. Wanneer iemand krachtens deze titel jegens een ander aansprakelijk is ter zake van een onjuiste of door onvolledigheid misleidende publicatie van gegevens van feitelijke aard, kan de rechter hem op vordering van die ander veroordelen tot openbaarmaking van een rectificatie op een door de rechter aan te geven wijze.
2. Hetzelfde geldt, indien aansprakelijkheid ontbreekt, omdat de publicatie aan de dader wegens diens onbekendheid met de onjuistheid of onvolledigheid niet als een onrechtmatige daad is toe te rekenen.
3. In het geval van lid 2 kan de rechter die de vordering toewijst bepalen dat de kosten van het geding en van de openbaarmaking van de rectificatie geheel of gedeeltelijk moeten worden gedragen door degene die de vordering heeft ingesteld. Elk der partijen heeft voor het gedeelte van de kosten van het geding en van de openbaarmaking van de rectificatie dat ingevolge de uitspraak door hem moet worden gedragen, verhaal op ieder die voor de door de publicatie ontstane schade aansprakelijk is.
BW. Artikel 6:168
1. De rechter kan een vordering, strekkende tot verbod van een onrechtmatige gedraging, afwijzen op de grond dat deze gedraging op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen behoort te worden geduld. De benadeelde behoudt zijn recht op vergoeding van de schade overeenkomstig de onderhavige titel.
2. In het geval van artikel 170 is de ondergeschikte voor deze schade niet aansprakelijk.
3. Wordt aan een veroordeling tot schadevergoeding of tot het stellen van zekerheid daarvoor niet voldaan, dan kan de rechter alsnog een verbod van de gedraging opleggen.
Afdeling 2. Aansprakelijkheid voor personen en zaken
BW. Artikel 6:169
1. Voor schade aan een derde toegebracht door een als een doen te beschouwen gedraging van een kind dat nog niet de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent, aansprakelijk.
2. Voor schade, aan een derde toegebracht door een fout van een kind dat de leeftijd van veertien jaren al wel maar die van zestien jaren nog niet heeft bereikt, is degene die het ouderlijk gezag of de voogdij over het kind uitoefent, aansprakelijk, tenzij hem niet kan worden verweten dat hij de gedraging van het kind niet heeft belet.
BW. Artikel 6:170
1. Voor schade, aan een derde toegebracht door een fout van een ondergeschikte, is degene in wiens dienst de ondergeschikte zijn taak vervult aansprakelijk, indien de kans op de fout door de opdracht tot het verrichten van deze taak is vergroot en degene in wiens dienst hij stond, uit hoofde van hun desbetreffende rechtsbetrekking zeggenschap had over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
2. Stond de ondergeschikte in dienst van een natuurlijke persoon en was hij niet werkzaam voor een beroep of bedrijf van deze persoon, dan is deze slechts aansprakelijk, indien de ondergeschikte bij het begaan van de fout handelde ter vervulling van de hem opgedragen taak.
3. Zijn de ondergeschikte en degene in wiens dienst hij stond, beiden voor de schade aansprakelijk, dan behoeft de ondergeschikte in hun onderlinge verhouding niet in de schadevergoeding bij te dragen, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval, mede gelet op de aard van hun verhouding, kan anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
BW. Artikel 6:171
Indien een niet ondergeschikte die in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, jegens een derde aansprakelijk is voor een bij die werkzaamheden begane fout, is ook die ander jegens de derde aansprakelijk.
BW. Artikel 6:172
Indien een gedraging van een vertegenwoordiger ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden een fout jegens een derde inhoudt, is ook de vertegenwoordigde jegens de derde aansprakelijk.
BW. Artikel 6:173
1. De bezitter van een roerende zaak waarvan bekend is dat zij, zo zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van ontstaan daarvan zou hebben gekend.
2. Indien de zaak niet aan de in het vorige lid bedoelde eisen voldoet wegens een gebrek als bedoeld in afdeling 3 van titel 3, bestaat geen aansprakelijkheid op grond van het vorige lid voor schade als in die afdeling bedoeld, tenzij
a. alle omstandigheden in aanmerking genomen, aannemelijk is dat het gebrek niet bestond op het tijdstip waarop het produkt in het verkeer is gebracht of dat het gebrek op een later tijdstip is ontstaan; of
b. het betreft zaakschade ter zake waarvan krachtens afdeling 3 van titel 3 geen recht op vergoeding bestaat op grond van de in die afdeling geregelde franchise.
3. De vorige leden zijn niet van toepassing op dieren, schepen en luchtvaartuigen.
BW. Artikel 6:174
1. De bezitter van
een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven
omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert,
is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk, tenzij
aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien
hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.
2. Bij erfpacht rust de aansprakelijkheid op de bezitter van het erfpachtsrecht.
Bij openbare wegen en waterstaatswerken rust zij op het overheidslichaam dat
moet zorgen dat de weg of het waterstaatswerk in goede staat verkeert, bij
kabels en leidingen op de kabel- en leidingbeheerder, behalve voor zover de
kabel of leiding zich bevindt in een gebouw of werk en strekt tot toevoer of
afvoer ten behoeve van dat gebouw of werk.
3. Bij ondergrondse werken rust de aansprakelijkheid op degene die op het moment
van het bekend worden van de schade het werk in de uitoefening van zijn bedrijf
gebruikt. Indien na het bekend worden van de schade een ander gebruiker wordt,
blijft de aansprakelijkheid rusten op degene die ten tijde van dit bekend worden
gebruiker was. Indien de schade is bekend geworden na beëindiging van het
gebruik van het ondergrondse werk, rust de aansprakelijkheid op degene die de
laatste gebruiker was.
4. Onder opstal in dit artikel worden verstaan gebouwen en werken, die duurzaam
met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met
andere gebouwen of werken.
5. Degene die in de openbare registers als eigenaar van de opstal of van de
grond staat ingeschreven, wordt vermoed de bezitter van de opstal te zijn.
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder openbare weg mede begrepen het
weglichaam, alsmede de weguitrusting.
BW. Artikel 6:175
1. Degene die in de
uitoefening van zijn beroep of bedrijf een stof gebruikt of onder zich heeft,
terwijl van deze stof bekend is dat zij zodanige eigenschappen heeft, dat zij
een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert, is
aansprakelijk, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Onder degene die een
bedrijf uitoefent, wordt mede begrepen elke rechtspersoon die de stof in de
uitoefening van zijn taak gebruikt of onder zich heeft. Als bijzonder gevaar van
ernstige aard geldt in elk geval dat de stof ontplofbaar, oxyderend,
ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar, dan wel vergiftig of
zeer vergiftig is indien de stof als zodanig is ingedeeld overeenkomstig de
artikelen 3 en 4 en titel II van verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 betreffende de
indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en
intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PbEU L 353).
2. Bevindt de stof zich in de macht van een bewaarder die er zijn bedrijf van
maakt zodanige stoffen te bewaren, dan rust de aansprakelijkheid uit het eerste
lid op deze. Met een zodanige bewaarder wordt gelijkgesteld de vervoerder,
expediteur, stuwadoor, bewaarder of soortgelijke ondernemer, die de stof ten
vervoer of uit hoofde van een met het vervoer samenhangende overeenkomst in
ontvangst heeft genomen, zulks voor de periode waarin de stof zich in zijn macht
bevindt zonder dat afdeling 4 van titel 6, 4 van titel 11, 1 van titel 14 of 4
van titel 19 van Boek 8 van toepassing is.
3. Bevindt de stof zich in een leiding, dan rust de aansprakelijkheid uit het
eerste lid op de leidingbeheerder, behalve voor zover de leiding zich bevindt in
een gebouw of werk en strekt tot toevoer of afvoer ten behoeve van dit gebouw of
werk.
4. Is de schade een gevolg van verontreiniging met de stof van lucht, water of
bodem, dan rust de aansprakelijkheid uit het eerste lid op degene die bij de
aanvang van de tot verontreiniging leidende gebeurtenis door dit artikel als
aansprakelijke persoon werd aangewezen. Heeft de verontreiniging plaatsgevonden
doordat de stof in verpakte toestand in water of bodem is gekomen of op de bodem
is achtergelaten, dan wordt die gebeurtenis geacht op dit tijdstip reeds te zijn
aangevangen.
5. Vormt de stof, al of niet tezamen met andere bestanddelen, een roerende zaak
als bedoeld in artikel 173 lid 1, is zij in een zodanige zaak verpakt of is zij
opgeslagen in een daartoe bestemd gebouw of werk als bedoeld in artikel 174,
vierde lid, dan rust de aansprakelijkheid uit de artikelen 173 en 174, voor wat
betreft de schade die door verwezenlijking van het aan de stof verbonden gevaar
is veroorzaakt, op dezelfde persoon als op wie krachtens de voorgaande leden
aansprakelijkheid ter zake van de stof rust.
6. Een stof wordt geacht aan de omschrijving van de eerste zin van het eerste
lid te voldoen, wanneer zij bij algemene maatregel van bestuur als zodanig is
aangewezen. Een stof kan in elk geval worden aangewezen als zij is ingedeeld
overeenkomstig de artikelen 3 en 4 en titel II van verordening (EG) nr.
1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16
december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en
mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG
en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PbEU L 353). De aanwijzing
kan worden beperkt tot bepaalde concentraties van de stof, tot bepaalde in de
algemene maatregel van bestuur te omschrijven gevaren die aan de stof verbonden
zijn, en tot bepaalde daarin te omschrijven situaties waarin de stof zich
bevindt.
BW. Artikel 6:176
1. De exploitant
van een stortplaats is aansprakelijk voor de schade die voor of na de sluiting
van de stortplaats ontstaat als gevolg van verontreiniging van lucht, water of
bodem met de daar voor die sluiting gestorte stoffen.
2. In dit artikel wordt onder exploitant van een stortplaats verstaan:
a. degene voor wie een omgevingsvergunning geldt als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om op het in
lid 6 bedoelde terrein een stortplaats op te richten, te veranderen of de
werking daarvan te veranderen of in werking te hebben;
b. een ieder die de stortplaats exploiteert zonder dat voor hem een zodanige
vergunning geldt.
3. Indien na het bekend worden van de schade een ander exploitant van de
stortplaats wordt, blijft de aansprakelijkheid voor die schade rusten op degene
die tijdens dit bekend worden exploitant was.
4. Indien de schade is bekend geworden na de sluiting van de stortplaats, rust
de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. Geen
aansprakelijkheid op grond van dit artikel bestaat, wanneer op het tijdstip
waarop de schade bekend wordt, meer dan twintig jaren waren verstreken nadat de
stortplaats was gesloten met inachtneming van de geldende overheidsvoorschriften,
of de schade een gevolg is van gebruik van de grond in strijd met hetgeen wegens
de aanwezigheid van de gesloten stortplaats omtrent dit gebruik is
voorgeschreven.
5. Indien de exploitatie als stortplaats wettelijk is toegelaten, zijn degenen
die de stoffen waardoor de verontreiniging is opgetreden, daar hebben gestort of
doen storten, noch aansprakelijk krachtens artikel 175, noch krachtens afdeling
4 van titel 6, 4 van titel 11, 1 van titel 14 of 4 van titel 19 van Boek 8.
Indien op de stortplaats een zaak als bedoeld in artikel 173 of een stof als
bedoeld in artikel 175 is gestort, rust de aansprakelijkheid uit die artikelen
op degene die krachtens de voorgaande leden als exploitant van de stortplaats
aansprakelijk is.
6. Onder stortplaats is begrepen elk terrein dat door de exploitant daarvan is
bestemd voor het storten van al of niet verpakte, geheel of ten dele van anderen
afkomstige stoffen met als doel dat de exploitant of die anderen zich van die
stoffen ontdoen door ze daar op of in de bodem te brengen. Onder storten wordt
mede begrepen elke vorm van deponeren of afgeven van de stof op de stortplaats.
BW. Artikel 6:177
1 De exploitant van een
mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet is
aansprakelijk voor de schade die ontstaat door:
a. uitstroming van delfstoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de
Mijnbouwwet als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten
die door de aanleg of bij de exploitatie van het werk zijn ontketend;
b. beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat
werk.
2 In dit artikel wordt onder exploitant van een mijnbouwwerk verstaan:
a. de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 6 of 25 van de
Mijnbouwwet, die een mijnbouwwerk aanlegt of doet aanleggen dan wel in gebruik
heeft;
b. een ieder die, anders dan als ondergeschikte, een mijnbouwwerk aanlegt of
doet aanleggen dan wel in gebruik heeft zonder dat hij houder is van een
vergunning als bedoeld in onderdeel a, tenzij hij in opdracht van een ander
handelt die houder is van een vergunning als vorenbedoeld dan wel, indien die
ander dat niet is, hij daarmee niet bekend was of behoorde te zijn.
3 Voor schade door uitstroming van delfstoffen is aansprakelijk degene die ten
tijde van de gebeurtenis waardoor de uitstroming plaatsvindt, exploitant van een
mijnbouwwerk is. Indien na deze gebeurtenis een ander exploitant wordt van het
mijnbouwwerk, blijft de aansprakelijkheid voor deze schade rusten op degene die
ten tijde van die gebeurtenis exploitant was. Indien de gebeurtenis plaatsvindt
nadat het mijnbouwwerk is verlaten, rust de aansprakelijkheid op degene die de
laatste exploitant van het werk was, tenzij op het tijdstip van die gebeurtenis
meer dan vijf jaren waren verstreken nadat het werk was verlaten met
inachtneming van de geldende overheidsvoorschriften.
4 Voor schade door beweging van de bodem is aansprakelijk degene die ten tijde
van het bekend worden van deze schade exploitant is. Indien na het bekend worden
een ander exploitant wordt, blijft de aansprakelijkheid rusten op degene die ten
tijde van dit bekend worden exploitant was. Indien deze schade bekend wordt na
sluiting van het mijnbouwwerk, rust de aansprakelijkheid op degene die de
laatste exploitant was.
5 Indien op de gebeurtenis waardoor de uitstroming of de beweging van de bodem
is ontstaan, tevens een aansprakelijkheid uit artikel 173, 174 of 175 kan worden
gegrond, rust die aansprakelijkheid, wat betreft de door die uitstroming of
beweging van de bodem veroorzaakte schade, op dezelfde persoon als op wie de
aansprakelijkheid ter zake van het mijnbouwwerk rust.
6 Op verzoek van de wederpartij verstrekt de exploitant alle informatie waarover
hij beschikt ten aanzien van de exploitatie, de bodemstructuur en
bodembewegingen die benodigd is om te kunnen beoordelen of zijn verweer gegrond
is. Het verstrekken van informatie kan achterwege blijven indien daarvoor
gewichtige redenen zijn.
7 Onverminderd de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur staat
de informatie ten aanzien van de exploitatie, de bodemstructuur en
bodembewegingen waarover publiekrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in
artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hun adviserende
instanties beschikken op verzoek van de exploitant ter beschikking van de
wederpartij, voor zover die informatie benodigd is om te kunnen beoordelen of
het verweer van de exploitant gegrond is.
BW. Artikel
6:177a
1 Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs
schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van
een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou
kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de
exploitatie van dat mijnbouwwerk.
2 De benadeelde kan zich slechts beroepen op het vermoeden, bedoeld in het
eerste lid, indien hij de exploitant, bedoeld in artikel 177, op diens verzoek
de relevante bescheiden betreffende het gebouw of werk ter inzage geeft indien
hij daarover beschikt, en de exploitant genoegzaam gelegenheid geeft de schade
te onderzoeken.
BW. Artikel
6:178
Geen aansprakelijkheid krachtens artikel 175, 176 of 177 bestaat indien:
a. de schade is veroorzaakt door gewapend conflict, burgeroorlog, opstand, binnenlandse onlusten, oproer of muiterij;
b. de schade is veroorzaakt door een natuurgebeuren van uitzonderlijke, onvermijdelijke en onweerstaanbare aard, behoudens de in artikel 177 lid 1 bedoelde ondergrondse natuurkrachten in het geval van dat artikel;
c. de schade is veroorzaakt uitsluitend door voldoening aan een bevel of dwingend voorschrift van de overheid;
d. de schade is veroorzaakt bij een handeling met een stof als bedoeld in artikel 175 in het belang van de benadeelde zelf, waarbij het jegens deze redelijk was hem aan het gevaar voor schade bloot te stellen;
e. de schade is veroorzaakt uitsluitend door een handelen of nalaten van een derde, geschied met het opzet schade te veroorzaken, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 170 en 171;
f. het gaat om hinder, verontreiniging of andere gevolgen, ter zake waarvan aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken, zo zij door de aangesprokene bewust zouden zijn veroorzaakt.
BW. Artikel 6:179
De bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier aangerichte schade, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade werd toegebracht, in zijn macht zou hebben gehad.
BW. Artikel 6:180
1. In de gevallen van de artikelen 173, 174 en 179 zijn medebezitters hoofdelijk aansprakelijk.
2. In geval van overdracht van een zaak onder opschortende voorwaarde van voldoening van een tegenprestatie rust de aansprakelijkheid die de artikelen 173, 174 en 179 op de bezitter leggen, vanaf het tijdstip van deze overdracht op de verkrijger.
BW. Artikel 6:181
1. Worden de in de artikelen 173, 174 en 179 bedoelde zaken, opstallen of dieren gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, dan rust de aansprakelijkheid uit de artikelen 173 lid 1, 174 lid 1 en lid 2, eerste zin, en 179 op degene die dit bedrijf uitoefent, tenzij het een opstal betreft en het ontstaan van de schade niet met de uitoefening van het bedrijf in verband staat.
2. Wanneer de zaken, opstallen of dieren in de uitoefening van een bedrijf worden gebruikt door ze ter beschikking te stellen voor gebruik in de uitoefening van het bedrijf van een ander, dan wordt die ander als de uit hoofde van het vorige lid aansprakelijke persoon aangemerkt.
3. Wanneer een stof als bedoeld in artikel 175 in de uitoefening van een bedrijf wordt gebruikt door deze stof ter beschikking te stellen voor gebruik in de uitoefening van het beroep of bedrijf van een ander, wordt die ander als de uit hoofde van artikel 175 lid 1 aansprakelijke persoon aangemerkt.
BW. Artikel 6:182
Indien er in de gevallen van de artikelen 176 en 177 tegelijkertijd twee of meer al of niet gezamenlijk handelende exploitanten zijn, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk.
BW. Artikel 6:183
1. Ter zake van aansprakelijkheid op grond van deze afdeling kan de aangesprokene geen beroep doen op zijn jeugdige leeftijd of geestelijke of lichamelijke tekortkoming.
2. Degene die het ouderlijk gezag of voogdij uitoefent over een kind dat nog niet de leeftijd van veertien jaren heeft bereikt, is in zijn plaats uit de artikelen 173 en 179 voor de daar bedoelde zaken en dieren aansprakelijk, tenzij deze worden gebruikt in de uitoefening van een bedrijf.
BW. Artikel 6:184
1. Onder de schade waarvoor op grond van de artikelen 173-182 aansprakelijkheid bestaat, vallen ook:
a. de kosten van iedere redelijke maatregel ter voorkoming of beperking van schade door wie dan ook genomen, nadat een ernstige en onmiddellijke dreiging is ontstaan dat schade zal worden veroorzaakt die krachtens die artikelen voor vergoeding in aanmerking komt;
b. schade en verlies veroorzaakt door zulke maatregelen.
2. Indien de maatregelen, bedoeld in het vorige lid, door een ander worden genomen dan degene die de schade zou hebben geleden ter zake waarvan de ernstige en onmiddellijke dreiging is ontstaan, kan deze ander slechts vergoeding van de in het vorige lid bedoelde kosten, schaden en verliezen vorderen, voor zover zij gevorderd hadden kunnen worden door degene die de dreigende schade zou hebben geleden, en kan de aangesprokene jegens die ander hetzelfde verweer voeren als hem jegens deze ten dienste zou hebben gestaan.
Afdeling 3. Produktenaansprakelijkheid
BW. Artikel 6:185
1. De producent is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek in zijn produkt, tenzij:
a. hij het produkt niet in het verkeer heeft gebracht;
b. het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat het gebrek dat de schade heeft veroorzaakt, niet bestond op het tijdstip waarop hij het produkt in het verkeer heeft gebracht, dan wel dat dit gebrek later is ontstaan;
c. het produkt noch voor de verkoop of voor enige andere vorm van verspreiding met een economisch doel van de producent is vervaardigd, noch is vervaardigd of verspreid in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf;
d. het gebrek een gevolg is van het feit dat het produkt in overeenstemming is met dwingende overheidsvoorschriften;
e. het op grond van de stand van de wetenschappelijke en technische kennis op het tijdstip waarop hij het produkt in het verkeer bracht, onmogelijk was het bestaan van het gebrek te ontdekken;
f. wat de producent van een grondstof of fabrikant van een onderdeel betreft, het gebrek is te wijten aan het ontwerp van het produkt waarvan de grondstof of het onderdeel een bestanddeel vormt, dan wel aan de instructies die door de fabrikant van het produkt zijn verstrekt.
2. De aansprakelijkheid van de producent wordt verminderd of opgeheven rekening houdende met alle omstandigheden, indien de schade is veroorzaakt zowel door een gebrek in het produkt als door schuld van de benadeelde of een persoon voor wie de benadeelde aansprakelijk is.
3. De aansprakelijkheid van de producent wordt niet verminderd, indien de schade is veroorzaakt zowel door een gebrek in het produkt als door de gedraging van een derde.
BW. Artikel 6:186
1. Een produkt is gebrekkig, indien het niet de veiligheid biedt die men daarvan mag verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder
a. de presentatie van het produkt;
b. het redelijkerwijs te verwachten gebruik van het produkt;
c. het tijdstip waarop het produkt in het verkeer werd gebracht.
2. Een produkt mag niet als gebrekkig worden beschouwd uitsluitend omdat nadien een beter produkt in het verkeer is gebracht.
BW. Artikel 6:187
1. Onder product wordt voor de toepassing van deze afdeling verstaan een roerende zaak, ook nadat deze een bestanddeel is gaan vormen van een andere roerende of onroerende zaak, alsmede elektriciteit.
2. Onder "producent" wordt voor de toepassing van artikel 185 tot en met 193 verstaan de fabrikant van een eindprodukt, de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel, alsmede een ieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het produkt aan te brengen.
3. Onverminderd de aansprakelijkheid van de producent, wordt een ieder die een produkt in de Europese Economische Ruimte invoert om dit te verkopen, te verhuren, te leasen of anderszins te verstrekken in het kader van zijn commerciële activiteiten, beschouwd als producent; zijn aansprakelijkheid is dezelfde als die van de producent.
4. Indien niet kan worden vastgesteld wie de producent van het produkt is, wordt elke leverancier als producent ervan beschouwd, tenzij hij de benadeelde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van de producent of van degene die hem het produkt heeft geleverd. Indien ten aanzien van een in de Europese Economische Ruimte geïmporteerd produkt niet kan worden vastgesteld wie de importeur van dat produkt is, wordt eveneens elke leverancier als producent ervan beschouwd, tenzij hij de benadeelde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van de importeur in de Europese Economische Ruimte of van een leverancier binnen de Europese Economische Ruimte die hem het produkt heeft geleverd.
BW. Artikel 6:188
De benadeelde moet de schade, het gebrek en het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade bewijzen.
BW. Artikel 6:189
Indien verschillende personen op grond van artikel 185, eerste lid, aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, is elk hunner voor het geheel aansprakelijk.
BW. Artikel 6:190
1. De aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 185, eerste lid, bestaat voor
a. schade door dood of lichamelijk letsel;
b. schade door het produkt toegebracht aan een andere zaak die gewoonlijk voor gebruik of verbruik in de privésfeer is bestemd en door de benadeelde ook hoofdzakelijk in de privésfeer is gebruikt of verbruikt, met toepassing van een franchise ten belope van € 500.
2. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt bij algemene maatregel van bestuur aangepast, indien op grond van artikel 18, tweede lid, van de EEG-richtlijn van 25 juli 1985 (PbEG nr. L 210) de in die richtlijn genoemde bedragen worden herzien.
BW. Artikel 6:191
1. De rechtsvordering tot schadevergoeding van de benadeelde tegen de producent ingevolge artikel 185, eerste lid, verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde met de schade, het gebrek en de identiteit van de producent bekend is geworden of had moeten worden.
2. Het recht op schadevergoeding van de benadeelde jegens de producent ingevolge artikel 185, eerste lid, vervalt door verloop van tien jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de producent de zaak die de schade heeft veroorzaakt, in het verkeer heeft gebracht. Hetzelfde geldt voor het recht van een derde die mede voor de schade aansprakelijk is, terzake van regres jegens de producent.
BW. Artikel 6:192
1. De aansprakelijkheid van de producent uit hoofde van deze afdeling kan jegens de benadeelde niet worden uitgesloten of beperkt.
2. Is jegens de benadeelde tevens een derde aansprakelijk die het produkt niet gebruikt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, dan kan niet ten nadele van die derde worden afgeweken van de regels inzake het regres.
BW. Artikel 6:193
Het recht op schadevergoeding jegens de producent uit hoofde van deze afdeling komt de benadeelde toe, onverminderd alle andere rechten of vorderingen.
Afdeling 3A.
Oneerlijke handelspraktijken
BW. Artikel 6:193a
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. consument: natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een
beroep of bedrijf;
b. handelaar: natuurlijk persoon of rechtspersoon die handelt in de uitoefening
van een beroep of bedrijf of degene die ten behoeve van hem handelt;
c. product: goed, elektriciteit daaronder begrepen, of dienst;
d. handelspraktijk: iedere handeling, omissie, gedraging, voorstelling van zaken
of commerciële communicatie, met inbegrip van reclame en marketing, van een
handelaar, die rechtstreeks verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of
levering van een product aan consumenten;
e. besluit over een overeenkomst: een door een consument genomen besluit over de
vraag of, en, zo ja, hoe en op welke voorwaarden hij een product koopt, geheel
of gedeeltelijk betaalt, behoudt of van de hand doet, of een contractueel recht
uitoefent in verband met het product, ongeacht of de consument overgaat tot
handelen;
f. professionele toewijding: normale niveau van bijzondere vakkundigheid en van
zorgvuldigheid dat redelijkerwijs van een handelaar ten aanzien van consumenten
mag worden verwacht, in overeenstemming met de op hem rustende
verantwoordelijkheid, voortvloeiend uit de voor die handelaar geldende
professionele standaard en eerlijke marktpraktijken;
g. uitnodiging tot aankoop: commerciële boodschap die de kenmerken en de prijs
van het product op een aan het gebruikte medium aangepaste wijze vermeldt en de
consument aldus in staat stelt een aankoop te doen;
h. ongepaste beïnvloeding: uitbuiten van een machtspositie ten aanzien van de
consument om, zelfs zonder gebruik van of dreiging met fysiek geweld, pressie
uit te oefenen op een wijze die het vermogen van de consument om een
geïnformeerd besluit te nemen, aanzienlijk beperkt;
i. gedragscode: regels die vaststellen hoe handelaren die zich aan de code
binden, zich gedragen met betrekking tot een of meer bepaalde handelspraktijken
of bedrijfssectoren en die niet bij of krachtens wettelijke voorschriften zijn
vastgesteld;
j. houder van een gedragscode: rechtspersoon of groep van handelaren die
verantwoordelijk is voor het opstellen en herzien van een gedragscode of het
toezien op de naleving van de gedragscode door degenen die zich hieraan hebben
gebonden;
k. richtlijn: richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van
de Europese Unie van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van
ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PbEG L 149).
2. In deze afdeling wordt mede verstaan onder gemiddelde consument: het
gemiddelde lid van een specifieke groep waarop de handelaar zich richt of het
gemiddelde lid van een specifieke groep waarvan de handelaar redelijkerwijs kan
voorzien dat die groep wegens hun geestelijke of lichamelijke beperking, hun
leeftijd of goedgelovigheid bijzonder vatbaar is voor de handelspraktijk of voor
het onderliggende product.
3. Deze afdeling is niet van toepassing op de certificering van goederen van
edelmetaal en de vermelding van het edelmetaalgehalte voor deze goederen.
BW. Artikel 6:193b
1. Een handelaar handelt onrechtmatig jegens een consument indien hij een
handelspraktijk verricht die oneerlijk is.
2. Een handelspraktijk is oneerlijk indien een handelaar handelt:
a. in strijd met de vereisten van professionele toewijding, en
b. het vermogen van de gemiddelde consument om een geïnformeerd besluit te nemen
merkbaar is beperkt of kan worden beperkt,
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan
nemen, dat hij anders niet had genomen.
3. Een handelspraktijk is in het bijzonder oneerlijk indien een handelaar:
a. een misleidende handelspraktijk verricht als bedoeld in de artikelen 193c tot
en met 193g, of
b. een agressieve handelspraktijk verricht als bedoeld in de artikelen 193h en
193i.
4. De gangbare en rechtmatige reclamepraktijk waarbij overdreven uitspraken
worden gedaan of uitspraken die niet letterlijk dienen te worden genomen, maken
een reclame op zich niet oneerlijk.
BW. Artikel 6:193c
1. Een handelspraktijk is misleidend indien informatie wordt verstrekt die
feitelijk onjuist is of die de gemiddelde consument misleidt of kan misleiden,
al dan niet door de algemene presentatie van de informatie, zoals ten aanzien
van:
a. het bestaan of de aard van het product;
b. de voornaamste kenmerken van het product, zoals beschikbaarheid, voordelen,
risico’s, uitvoering, samenstelling, accessoires, klantenservice en
klachtenbehandeling, procédé en datum van fabricage of verrichting, levering,
geschiktheid voor het gebruik, gebruiksmogelijkheden, hoeveelheid, specificatie,
geografische of commerciële oorsprong, van het gebruik te verwachten resultaten,
of de resultaten en wezenlijke kenmerken van op het product verrichte tests of
controles;
c. de verplichtingen van de handelaar, de motieven voor de handelspraktijk en de
aard van het verkoopproces, een verklaring of een symbool in verband met directe
of indirecte sponsoring of erkenning van de handelaar of het product;
d. de prijs of de wijze waarop de prijs wordt berekend, of het bestaan van een
specifiek prijsvoordeel;
e. de noodzaak van een dienst, onderdeel, vervanging of reparatie;
f. de hoedanigheid, kenmerken en rechten van de handelaar of zijn tussenpersoon,
zoals zijn identiteit, vermogen, kwalificaties, status, erkenning, affiliatie,
connecties, industriële, commerciële of eigendomsrechten of zijn prijzen,
bekroningen en onderscheidingen;
g. de rechten van de consument waaronder het recht van herstel of vervanging van
de afgeleverde zaak of het recht om de prijs te verminderen, of de risico’s die
de consument eventueel loopt,
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan
nemen, dat hij anders niet had genomen.
2. Een handelspraktijk is eveneens misleidend indien:
a. door de marketing van het product waaronder het gebruik van vergelijkende
reclame verwarring wordt geschapen ten aanzien van producten, handelsmerken,
handelsnamen of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent;
b. de handelaar een verplichting die is opgenomen in een gedragscode niet
nakomt, voor zover:
1°. de verplichting concreet en kenbaar is, en
2°. de handelaar aangeeft dat hij aan die gedragscode gebonden is,
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan
nemen, dat hij anders niet had genomen.
BW. Artikel 6:193d
1. Een handelspraktijk is bovendien misleidend indien er sprake is van een
misleidende omissie.
2. Een misleidende omissie is iedere handelspraktijk waarbij essentiële
informatie welke de gemiddelde consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit
over een transactie te nemen, wordt weggelaten, waardoor de gemiddelde consument
een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had
genomen.
3. Van een misleidende omissie is eveneens sprake indien essentiële informatie
als bedoeld in lid 2 verborgen wordt gehouden of op onduidelijke,
onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt wordt, of het
commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de context blijkt, niet
laat blijken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst
neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
4. Bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is
gehouden worden de feitelijke context, de beperkingen van het communicatiemedium
alsook de maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter
beschikking van de consument te stellen, in aanmerking genomen.
BW. Artikel 6:193e
In het geval van een uitnodiging tot aankoop is de volgende informatie, voor
zover deze niet reeds uit de context blijkt, essentieel als bedoeld in artikel
193d lid 2:
a. de voornaamste kenmerken van het product, in de mate waarin dit gezien het
medium en het product passend is;
b. de identiteit en het geografisch adres van de handelaar, zijn handelsnaam en,
in voorkomend geval, de identiteit en het geografisch adres van de handelaar
namens wie hij optreedt;
c. de prijs, inclusief belastingen, of, als het om een product gaat waarvan de
prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs
wordt berekend en, in voorkomend geval, de extra vracht-, leverings- of
portokosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden
berekend, het feit dat deze extra kosten moeten worden betaald;
d. de wijze van betaling, levering, uitvoering en het beleid inzake
klachtenbehandeling, indien deze afwijken van de vereisten van professionele
toewijding; en
e. indien er een recht op herroeping of annulering is, het bestaan van dit
recht.
BW. Artikel 6:193f
Indien er sprake is van commerciële communicatie, reclame of marketing daaronder
begrepen, is de informatie genoemd bij of krachtens de volgende artikelen in
ieder geval essentieel als bedoeld in artikel 193d lid 2:
a. artikel 15d leden 1 en 2 en artikel 15e lid 1 van Boek 3;
b. artikelen 230m lid 1, onderdelen a, b en c, e tot en met h, o en p en 230v,
leden 1 tot en met 3, 5, alsmede lid 6, eerste zin, en lid 7, van Boek 6;
c. artikel 502 leden 1 tot en met 3 van Boek 7;
d. artikelen 73 tot en met 75 van de Geneesmiddelenwet;
e. artikelen 4:20 en 4:73 van de Wet op het financieel toezicht;
f. artikel 2b van de Prijzenwet.
g. artikel 6 van Verordening
(EU) nr. 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie
van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer
effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een
gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn
2003/71/EG (PbEU 2017, L 168).
BW. Artikel 6:193g
De volgende handelspraktijken zijn onder alle omstandigheden misleidend:
a. beweren aan een gedragscode gebonden te zijn en daarnaar te handelen, wanneer
dit niet het geval is;
b. een vertrouwens-, kwaliteits- of ander soortgelijk label aanbrengen zonder
daarvoor de vereiste toestemming te hebben gekregen;
c. beweren dat een gedragscode door een publieke of andere instantie is erkend
wanneer dit niet het geval is;
d. beweren dat een handelaar of een product door een openbare of particuliere
instelling is aanbevolen, erkend of goedgekeurd terwijl dat niet het geval is,
of iets dergelijks beweren zonder dat aan de voorwaarde voor de aanbeveling,
erkenning of goedkeuring is voldaan;
e. producten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden zonder dat de handelaar
aangeeft dat er een gegrond vermoeden bestaat dat hij deze producten of
gelijkwaardige producten niet tegen die prijs kan leveren of door een andere
handelaar kan doen leveren gedurende een periode en in hoeveelheden die,
rekening houdend met het product, de omvang van de voor het product gevoerde
reclame en de aangeboden prijs, redelijk zijn;
f. producten tegen een genoemde prijs te koop aanbieden en vervolgens:
1°. weigeren het aangeboden artikel aan de consument te tonen, of
2°. weigeren een bestelling op te nemen of het product binnen een redelijke
termijn te leveren, of
3°. een exemplaar van het artikel met gebreken tonen, met de bedoeling een ander
product aan te prijzen;
g. bedrieglijk beweren dat het product slechts gedurende een zeer beperkte tijd
beschikbaar zal zijn of dat het slechts onder speciale voorwaarden gedurende een
zeer beperkte tijd beschikbaar zal zijn om de consument onmiddellijk te doen
beslissen en hem geen kans of onvoldoende tijd te geven een geïnformeerd besluit
te nemen;
h. de consument met wie de handelaar voorafgaand aan de transactie heeft
gecommuniceerd in een taal die geen officiële taal is van de lidstaat waar de
handelaar gevestigd is, beloven een klantendienst te verschaffen en deze dienst
vervolgens enkel beschikbaar te stellen in een andere taal zonder dit duidelijk
aan de consument te laten weten alvorens de consument de overeenkomst aangaat;
i. beweren of anderszins de indruk wekken dat een product legaal kan worden
verkocht terwijl dit niet het geval is;
j. wettelijke rechten van consumenten voorstellen als een onderscheidend kenmerk
van het aanbod van de handelaar;
k. redactionele inhoud in de media, waarvoor de handelaar heeft betaald,
gebruiken om reclame te maken voor een product, zonder dat dit duidelijk uit de
inhoud of uit duidelijk door de consument identificeerbare beelden of geluiden
blijkt;
l. feitelijk onjuiste beweringen doen betreffende de aard en de omvang van het
gevaar dat de persoonlijke veiligheid van de consument of zijn gezin zou
bedreigen indien de consument het product niet koopt;
m. een product dat lijkt op een door een bepaalde fabrikant vervaardigd product
op een zodanige wijze aanbevelen dat bij de consument doelbewust de verkeerde
indruk wordt gewekt dat het product inderdaad door die fabrikant is vervaardigd,
terwijl dit niet het geval is;
n. een piramidesysteem opzetten, beheren of aanbevelen waarbij de consument
tegen betaling kans maakt op een vergoeding die eerder voortkomt uit het
aanbrengen van nieuwe consumenten in het systeem dan uit de verkoop of het
verbruik van goederen;
o. beweren dat de handelaar op het punt staat zijn zaak te beëindigen of te
verhuizen, indien dit niet het geval is;
p. beweren dat producten het winnen bij kansspelen kunnen vergemakkelijken;
q. bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan
genezen;
r. feitelijk onjuiste informatie verstrekken over marktomstandigheden of de
mogelijkheid het product te bemachtigen met de bedoeling de consument het
product te doen aanschaffen tegen voorwaarden die minder gunstig zijn dan de
normale marktvoorwaarden;
s. in de context van een handelspraktijk beweren dat er een wedstrijd wordt
georganiseerd of prijzen worden uitgeloofd zonder de aangekondigde prijzen of
een redelijk alternatief daadwerkelijk toe te kennen;
t. een product als gratis, voor niets of kosteloos te omschrijven als de
consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan
op het aanbod en het product af te halen dan wel dit te laten bezorgen;
u. marketingmateriaal voorzien van een factuur of een soortgelijk document
waarin om betaling wordt gevraagd, waardoor bij de consument de indruk wordt
gewekt dat hij het aangeprezen product al heeft besteld terwijl dat niet het
geval is;
v. op bedrieglijke wijze beweren of de indruk wekken dat de handelaar niet
optreedt ten behoeve van zijn handel, bedrijf, ambacht of beroep of zich op
bedrieglijke wijze voordoen als consument;
w. op bedrieglijke wijze de indruk wekken dat voor een bepaald product service
na verkoop beschikbaar is in een andere lidstaat dan die waar het product wordt
verkocht.
BW. Artikel 6:193h
1. Een handelspraktijk is in haar feitelijke context, al haar kenmerken en
omstandigheden in aanmerking genomen, agressief indien door intimidatie, dwang,
waaronder het gebruik van lichamelijk geweld, of ongepaste beïnvloeding, de
keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met
betrekking tot het product aanzienlijk wordt beperkt of kan worden beperkt
waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan
nemen, dat hij anders niet had genomen.
2. Bij de bepaling of een handelspraktijk agressief is, wordt rekening gehouden
met:
a. het tijdstip, de plaats, de aard en de vasthoudendheid die bij de
handelspraktijk wordt gedemonstreerd;
b. het gebruik van dreigende gedragingen of dreigende of grove taal;
c. het uitbuiten door de handelaar van bepaalde tegenslagen of omstandigheden
die zo ernstig zijn dat zij het beoordelingsvermogen van de consument kunnen
beperken, hetgeen de handelaar bekend is, met het oogmerk het besluit van de
consument met betrekking tot het product te beïnvloeden;
d. bezwarende of disproportionele niet-contractuele belemmeringen die door de
handelaar zijn opgelegd ten aanzien van een consument die zijn rechten uit de
overeenkomst wenst uit te oefenen waaronder het recht om de overeenkomst te
beëindigen of een ander product te kiezen;
e. het dreigen met maatregelen die wettelijk niet kunnen worden genomen.
BW. Artikel 6:193i
De volgende handelspraktijken zijn onder alle omstandigheden agressief:
a. de indruk geven dat de consument het pand niet mag verlaten alvorens er een
overeenkomst is opgesteld;
b. het verzoek van de consument om zijn huis te verlaten of niet meer terug te
komen, te negeren, behalve indien, en voor zover wettelijk gerechtvaardigd wordt
beoogd een contractuele verplichting te doen naleven;
c. hardnekkig en ongewenst aandringen per telefoon, fax, e-mail of andere
afstandsmedia tenzij, voorzover wettelijk gerechtvaardigd, wordt beoogd een
contractuele verplichting te doen naleven;
d. een consument die op grond van een verzekeringspolis een vordering indient,
om documenten vragen die redelijkerwijs niet relevant kunnen worden geacht om de
geldigheid van de vordering te beoordelen, dan wel systematisch weigeren
antwoord te geven op daaromtrent gevoerde correspondentie met de bedoeling de
consument ervan te weerhouden zijn contractuele rechten uit te oefenen;
e. kinderen in reclame er rechtstreeks toe aanzetten om geadverteerde producten
te kopen of om hun ouders of andere volwassenen ertoe over te halen die
producten voor hen te kopen;
f. vragen om onmiddellijke dan wel uitgestelde betaling of om terugzending of
bewaring van producten die de handelaar heeft geleverd, maar waar de consument
niet om heeft gevraagd;
g. de consument uitdrukkelijk meedelen dat, als hij het product of de dienst
niet koopt, de baan of de bestaansmiddelen van de handelaar in het gedrang
komen;
h. de bedrieglijke indruk wekken dat de consument al een prijs heeft gewonnen of
zal winnen dan wel door een bepaalde handeling te verrichten een prijs zal
winnen of een ander soortgelijk voordeel zal behalen, als er in feite:
1°. geen sprake is van een prijs of een ander soortgelijk voordeel; of
2°. als het ondernemen van stappen om in aanmerking te komen voor de prijs of
voor een ander soortgelijk voordeel afhankelijk is van de betaling van een
bedrag door de consument of indien daaraan voor hem kosten zijn verbonden.
BW. Artikel 6:193j
1. Indien een vordering wordt ingesteld, of een verzoek als bedoeld in artikel
305d lid 1 onder a van Boek 3 wordt ingediend ingevolge de artikelen 193b tot en
met 193i, rust op de handelaar de bewijslast ter zake van de materiële juistheid
en volledigheid van de informatie die hij heeft verstrekt als dat passend lijkt,
gelet op de omstandigheden van het geval en met inachtneming van de rechtmatige
belangen van de handelaar en van elke andere partij bij de procedure.
2. Indien op grond van artikel 193b onrechtmatig door de handelaar is gehandeld,
is hij voor de dientengevolge ontstane schade aansprakelijk, tenzij hij bewijst
dat zulks noch aan zijn schuld is te wijten noch op andere grond voor zijn
rekening komt.
3. Een overeenkomst
die als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, is
vernietigbaar.
Afdeling 3B. Schending
van mededingingsrecht
BW. Artikel
6:193k
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. inbreuk op het mededingingsrecht: een inbreuk op artikel 101 of 102 van het
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie of het mededingingsrecht van
een lidstaat van de Europese Unie dat parallel wordt toegepast aan artikel 101
of 102 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
overeenkomstig artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de
Raad van 16 december 2003 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels
van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003 L 1);
b. inbreukpleger: een onderneming of ondernemersvereniging die een inbreuk op
het mededingingsrecht heeft gepleegd;
c. mededingingsautoriteit: de Europese Commissie, of een overeenkomstig artikel
35 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2003 betreffende
de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het
Verdrag (PbEG 2003 L 1) door een lidstaat aangewezen autoriteit die bevoegd is
de artikelen 101 en 102 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese
Unie toe te passen, of beide, indien de omstandigheden dit vereisen;
d. kartel: een overeenkomst of onderling afgestemde feitelijke gedraging tussen
twee of meer concurrenten met als doel hun concurrentiegedrag op de markt te
coördineren of de relevante parameters van mededinging te beïnvloeden via
praktijken zoals onder meer, doch niet uitsluitend, het bepalen of coördineren
van aan- of verkoopprijzen of andere contractuele voorwaarden, onder meer met
betrekking tot intellectuele-eigendomsrechten, de toewijzing van productie- of
verkoopquota, de verdeling van markten en klanten, met inbegrip van
offertevervalsing, het beperken van importen of exporten of
mededingingsverstorende maatregelen tegen andere concurrenten;
e. ontvanger van immuniteit: een onderneming waaraan of een natuurlijk persoon
aan wie door een mededingingsautoriteit in het kader van een clementieregeling
vrijwaring van geldboetes is verleend;
f. clementieregeling: een regeling met betrekking tot de toepassing van artikel
101 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie of een
overeenkomstige bepaling in het nationale recht van een lidstaat van de Europese
Unie op basis waarvan een deelnemer aan een geheim kartel onafhankelijk van de
andere bij het kartel betrokken ondernemingen meewerkt aan een onderzoek van een
mededingingsautoriteit door vrijwillig informatie te verschaffen over de kennis
die deze deelnemer heeft van het kartel en de rol die hij daarin speelt, in ruil
waarvoor de deelnemer, op grond van een besluit of door de procedure stop te
zetten, immuniteit wordt verleend tegen geldboetes voor betrokkenheid bij het
kartel of een vermindering van deze boetes krijgt;
g. meerkosten: het verschil tussen de daadwerkelijk betaalde prijs en de prijs
die zonder de inbreuk op het mededingingsrecht van toepassing was geweest;
h. directe afnemer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die rechtstreeks van
een inbreukpleger producten of diensten heeft verworven die het voorwerp waren
van een inbreuk op het mededingingsrecht;
i. indirecte afnemer: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die niet van een
inbreukpleger maar van een directe afnemer of een volgende afnemer producten of
diensten heeft verworven die het voorwerp waren van een inbreuk op het
mededingingsrecht, of producten of diensten waarin deze zijn verwerkt of die
daarvan zijn afgeleid.
BW. Artikel 6:193l
Een kartel, dat een inbreuk op het mededingingsrecht vormt, wordt vermoed schade
te veroorzaken.
BW. Artikel
6:193m
1 Indien ondernemingen door een gemeenschappelijk optreden een inbreuk hebben
gepleegd op het mededingingsrecht, is elk van hun voor het geheel van de door de
inbreuk veroorzaakte schade aansprakelijk.
2 Mits volledige vergoeding van schade kan worden verkregen van de andere bij de
inbreuk betrokken ondernemingen, is in afwijking van het bepaalde in lid 1 een
kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in Aanbeveling 2003/361/EG van de
Europese Commissie die een inbreuk op het mededingingsrecht heeft gepleegd
slechts jegens zijn directe en indirecte afnemers aansprakelijk, indien:
a. haar marktaandeel op de relevante markt tijdens de inbreuk voortdurend minder
dan vijf procent bedroeg, en
b. de toepassing van lid 1 haar economische levensvatbaarheid onherstelbaar in
gevaar zou brengen en haar vermogensbestanddelen al hun waarde zou doen
verliezen.
3 Lid 2 mist toepassing indien de onderneming:
a. een leidinggevende rol heeft gespeeld bij de inbreuk of andere ondernemingen
heeft aangezet hieraan deel te nemen, of
b. eerder schuldig is bevonden aan een inbreuk op het mededingingsrecht.
4 In afwijking van het bepaalde in lid 1 is een ontvanger van immuniteit slechts
jegens zijn directe en indirecte afnemers en leveranciers hoofdelijk verbonden
tot vergoeding van de schade die voortvloeit uit de inbreuk, tenzij geen
volledige vergoeding van schade kan worden verkregen van de andere bij de
inbreuk betrokken ondernemingen.
BW. Artikel 6:193n
De bijdrage van een ontvanger van immuniteit in de onderlinge verhouding met de
andere bij de inbreuk betrokken inbreukplegers aan de vergoeding van de schade
van hun directe en indirecte afnemers en leveranciers, bedraagt ten hoogste de
vergoeding van de schade van zijn directe en indirecte afnemers en leveranciers,
in evenredigheid met de mate waarin de aan hem toe te rekenen omstandigheden tot
de schade hebben bijgedragen.
BW. Artikel
6:193o
1 Na een schikking wordt de vordering tot schadevergoeding van de bij de
schikking betrokken benadeelde verminderd met het aandeel dat de bij de
schikking betrokken inbreukpleger heeft gehad in de schade die de benadeelde
door de inbreuk op het mededingingsrecht heeft geleden.
2 Een bij een schikking betrokken benadeelde kan alleen een niet bij de
schikking betrokken inbreukpleger aanspreken voor de vergoeding van de na de
schikking resterende vordering tot schadevergoeding. De niet bij de schikking
betrokken inbreukpleger kan met betrekking tot deze vordering tot
schadevergoeding geen bijdrage vorderen van de bij de schikking betrokken
inbreukpleger.
3 Indien niet bij een schikking betrokken inbreukplegers na een schikking niet
bij machte zijn om de met de resterende vordering tot schadevergoeding
overeenstemmende schade van een bij de schikking betrokken benadeelde te
vergoeden, is de bij de schikking betrokken inbreukpleger ook aansprakelijk voor
deze schade.
4 Lid 3 mist toepassing indien uitdrukkelijk anders is bepaald in de voorwaarden
van de schikking.
BW. Artikel 6:193p
Een partij kan het verweer voeren dat de benadeelde de door de inbreuk op het
mededingingsrecht veroorzaakte meerkosten heeft doorberekend.
BW. Artikel
6:193q
Een indirecte afnemer wordt vermoed het bewijs van doorberekening te hebben
geleverd indien hij aantoont dat:
a. de inbreukpleger een inbreuk op het mededingingsrecht heeft gepleegd,
b. de inbreuk heeft geleid tot meerkosten voor de directe afnemer van de
inbreukpleger, en
c. de indirecte afnemer de goederen of diensten heeft verworven die het voorwerp
waren van de inbreuk, of goederen of diensten waarin deze zijn verwerkt of die
daarvan zijn afgeleid.
BW. Artikel 6:193r
De rechter kan een procedure waarin vergoeding van schade wordt gevorderd wegens
een inbreuk op het mededingingsrecht voor ten hoogste twee jaar aanhouden,
indien partijen betrokken zijn bij buitengerechtelijke geschillenbeslechting in
verband met die vordering.
BW. Artikel
6:193s
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade door een inbreuk op het
mededingingsrecht verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag,
volgende op die waarop de inbreuk is stopgezet en de benadeelde met de inbreuk,
de schade die hij dientengevolge lijdt en de daarvoor aansprakelijke persoon
bekend is geworden of redelijkerwijs bekend kan worden geacht, en in ieder geval
door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop
de inbreuk is stopgezet.
BW. Artikel
6:193t
1 Een procedure tot buitengerechtelijke geschillenbeslechting is een grond voor
verlenging van de verjaringstermijn tussen de daarbij betrokken partijen. In
geval van mediation eindigt de procedure doordat een van de partijen of de
mediator aan de andere partij schriftelijk heeft meegedeeld dat de mediation is
geëindigd of doordat in de mediation gedurende een periode van zes maanden door
geen van de partijen enige handeling is verricht.
2 Een handeling van een mededingingsautoriteit verricht in het kader van een
onderzoek of procedure met betrekking tot de inbreuk op het mededingingsrecht
waarop de rechtsvordering betrekking heeft, is een grond voor verlenging van de
verjaringstermijn. De verlenging vangt aan de dag na het verstrijken van de
verjaringstermijn. De duur van de verlenging is gelijk aan de periode benodigd
voor de vaststelling van een definitieve inbreukbeslissing of het op andere
wijze beëindigen van de procedure, vermeerderd met een jaar.
Afdeling 4. Misleidende en vergelijkende reclame
BW. Artikel 6:194
1. Hij die omtrent goederen of diensten die door hem of degene ten behoeve van wie hij handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf worden aangeboden, een mededeling openbaar maakt of laat openbaar maken, handelt onrechtmatig, indien deze mededeling in een of meer opzichten misleidend is, zoals ten aanzien van:
a. de aard, samenstelling, hoeveelheid, hoedanigheid, eigenschappen of gebruiksmogelijkheden;
b. de herkomst, de wijze op het tijdstip van vervaardigen;
c. de omvang van de voorraad;
d. de prijs of de wijze van berekenen daarvan;
e. de aanleiding of het doel van de aanbieding;
f. de toegekende onderscheidingen, getuigschriften of andere door derden uitgebrachte beoordelingen of gedane verklaringen, of de gebezigde wetenschappelijke of vaktermen, technische bevindingen of statistische gegevens;
g. de voorwaarden, waaronder goederen worden geleverd of diensten worden verricht of de betaling plaatsvindt;
h. de omvang, inhoud of tijdsduur van de garantie;
i. de identiteit,
hoedanigheden, bekwaamheid of bevoegdheid en degene door wie, onder wiens
leiding of toezicht of met wiens medewerking de goederen zijn of worden
vervaardigd of aangeboden of de diensten worden verricht.
2 Een mededeling, openbaar of specifiek gericht op een ander, is in ieder geval
misleidend indien sprake is van een misleidende omissie, waarbij essentiële
informatie welke hij die handelt in de uitoefening van een beroep, bedrijf of
organisatie, nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te
nemen, wordt weggelaten, waardoor hij die handelt in de uitoefening van een
beroep, bedrijf of organisatie, een besluit over een overeenkomst neemt of kan
nemen, dat hij anders niet had genomen.
3 Van een misleidende omissie is eveneens sprake indien essentiële informatie
als bedoeld in lid 2 verborgen wordt gehouden of op onduidelijke,
onbegrijpelijke, dubbelzinnige wijze dan wel laat verstrekt of gepresenteerd
wordt, of het commerciële oogmerk, indien dit niet reeds duidelijk uit de
context blijkt, niet laat blijken, waardoor hij die handelt in de uitoefening
van een beroep, bedrijf of organisatie, een besluit over een overeenkomst neemt
of kan nemen, dat hij anders niet had genomen.
4 Bij de beoordeling of sprake is van een misleidende omissie als bedoeld in lid
2 en 3, zijn artikel 193d, lid 4, en artikel 193e, onderdelen a tot en met d,
van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel 6:194a
1. Onder vergelijkende reclame wordt verstaan elke vorm van reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd.
2. Vergelijkende reclame is, wat de vergelijking betreft, geoorloofd op voorwaarde dat deze:
a. niet misleidend of een misleidende handelspraktijk als bedoeld in de artikelen 193c tot en met 193g is;
b. goederen of diensten vergelijkt die in dezelfde behoeften voorzien of voor hetzelfde doel zijn bestemd;
c. op objectieve wijze een of meer wezenlijke, relevante, controleerbare en representatieve kenmerken van deze goederen en diensten, zoals de prijs, met elkaar vergelijkt;
d. er niet toe leidt dat op de markt de adverteerder wordt verward met een concurrent, of de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen of diensten van de adverteerder met die van een concurrent;
e. niet de goede naam schaadt van of zich niet kleinerend uitlaat over de merken, handelsnamen, andere onderscheidende kenmerken, goederen, diensten, activiteiten of omstandigheden van een concurrent;
f. voor producten met een benaming van oorsprong in elk geval betrekking heeft op producten met dezelfde benaming;
g. geen oneerlijk voordeel oplevert ten gevolge van de bekendheid van een merk, handelsnaam of andere onderscheidende kenmerken van een concurrent dan wel van de oorsprongsbenamingen van concurrerende producten; en
h. niet goederen of diensten voorstelt als een imitatie of namaak van goederen of diensten met een beschermd merk of beschermde handelsnaam.
3. Elke vergelijking die verwijst naar een speciale aanbieding, moet duidelijk en ondubbelzinnig het einde en, zo de speciale aanbieding nog niet loopt, het begin aangeven van de periode gedurende welke de speciale prijs of andere specifieke voorwaarden gelden dan wel vermelden dat de speciale aanbieding loopt zo lang de voorraad strekt of de diensten kunnen worden verleend.
BW. Artikel 6:195
1. Indien een vordering ingevolge artikel 194 of artikel 194a wordt ingesteld tegen iemand die inhoud en inkleding van de mededeling geheel of ten dele heeft bepaald of doen bepalen, rust op hem de bewijslast ter zake van de juistheid of volledigheid van de feiten die in de mededeling zijn vervat of daardoor worden gesuggereerd en waarop het beweerde misleidende karakter van de mededeling berust onderscheidenlijk waarop de ongeoorloofdheid van de vergelijkende reclame berust. Ingeval van vergelijkende reclame dient degene die inhoud en inkleding van de mededeling geheel of ten dele zelf heeft bepaald of doen bepalen binnen korte termijn de bewijzen aan te dragen waarop de materiële juistheid en volledigheid van de feitelijke gegevens in de reclame rust.
2. Indien volgens artikel 194 en artikel 194a onrechtmatig is gehandeld door iemand die inhoud en inkleding van de mededeling geheel of ten dele zelf heeft bepaald of doen bepalen, is hij voor de dientengevolge ontstane schade aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat zulks noch aan zijn schuld is te wijten noch op andere grond voor zijn rekening komt.
BW. Artikel 6:196
1. Indien iemand door het
openbaar maken of laten openbaar maken van een in artikel 194 omschreven
mededeling of een ongeoorloofde vergelijkende reclame, of door het specifiek
richten of laten richten van die mededeling op een ander, aan een ander schade
heeft toegebracht of dreigt toe te brengen, kan de rechter hem op vordering van
die ander niet alleen het openbaar maken of laten openbaar maken van zodanige
mededeling of zodanige ongeoorloofde vergelijkende reclame, of het specifiek
richten of laten richten van zodanige mededeling op een ander, verbieden, maar
ook hem laten veroordelen tot het op een door de rechter aangegeven wijze
openbaar maken of laten openbaar maken van een rectificatie van die mededeling
of die ongeoorloofde vergelijkende reclame.
2 Indien een vordering als in het vorige lid bedoeld wordt toegewezen jegens
iemand die niet tevens aansprakelijk is voor de in artikel 195 lid 2 bedoelde
schade, is artikel 167 lid 3 van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 4A. Aansprakelijkheid bij elektronisch rechtsverkeer
BW. Artikel 6:196b (Vervallen per 10-03-2017)
BW. Artikel 6:196c
1. Degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht als bedoeld in artikel 15d lid 3 van Boek 3, bestaande uit het doorgeven van van een ander afkomstige informatie of het verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk is niet aansprakelijk voor de doorgegeven informatie, indien hij:
a. niet het initiatief tot het doorgeven van de informatie neemt;
b. niet degene is die bepaalt aan wie de informatie wordt doorgegeven; en
c. hij de doorgegeven informatie niet heeft geselecteerd of gewijzigd.
2. Voor de toepassing van lid 1 wordt onder het enkele doorgeven van van een ander afkomstige informatie en het enkele verschaffen van toegang tot een communicatienetwerk mede verstaan de geautomatiseerde, tussentijdse en tijdelijke opslag van de doorgegeven informatie, voor zover deze opslag uitsluitend geschiedt ten behoeve van het doorgeven van die informatie en de duur van deze opslag niet langer is dan daarvoor redelijkerwijs noodzakelijk is.
3. Degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht als bedoeld in artikel 15d lid 3 van Boek 3, bestaande uit het geautomatiseerd, tussentijds en tijdelijk opslaan van van een ander afkomstige informatie voor zover het opslaan enkel geschiedt om het later doorgeven van die informatie aan anderen op hun verzoek doeltreffender te maken, is niet aansprakelijk voor het geautomatiseerd, tussentijds en tijdelijk opslaan van de informatie indien hij:
a. de informatie niet wijzigt;
b. de toegangsvoorwaarden voor de informatie in acht neemt;
c. de in de bedrijfstak geldende of gebruikelijke regels betreffende de bijwerking van de informatie naleeft;
d. niet de in de bedrijfstak geldende of gebruikelijke technologie voor het verkrijgen van gegevens over het gebruik van de informatie wijzigt, en
e. prompt de nodige maatregelen neemt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken, zodra hij weet dat de informatie is verwijderd van de plaats waar deze zich oorspronkelijk in het communicatienetwerk bevond of de toegang daartoe onmogelijk is gemaakt, of dat een bevoegde autoriteit heeft bevolen de informatie te verwijderen van de plaats waar deze zich oorspronkelijk in het communicatienetwerk bevond of de toegang daartoe heeft verboden.
4. Degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht als bedoeld in artikel 15d lid 3 van Boek 3, bestaande uit het op verzoek opslaan van van een ander afkomstige informatie, is niet aansprakelijk voor de opgeslagen informatie, indien hij:
a. niet weet van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter en, in geval van een schadevergoedingsvordering, niet redelijkerwijs behoort te weten van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter, dan wel
b. zodra hij dat weet of redelijkerwijs behoort te weten, prompt de informatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt.
5. Het hiervoor bepaalde staat niet in de weg aan het verkrijgen van een rechterlijk verbod of bevel.
Afdeling 5. Tijdelijke regeling verhaalsrechten
BW. Artikel 6:197
1. De artikelen
165, 166, 169, 171, 173, 174, 175, 176, 177 en 185, alsmede de afdelingen 4 van
titel 6, 4 van titel 11, 1 van titel 14 en 4 van titel 19 van Boek 8 blijven
buiten toepassing:
a. bij de vaststelling van het totale bedrag waarvoor aansprakelijkheid naar
burgerlijk recht zou bestaan, vereist voor de berekening van het bedrag waarvoor
verhaal bestaat krachtens artikel 107a en de artikelen 99 van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, 90 van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, 69 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 4:2 van de Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 52a van de Ziektewet, 61 van de Algemene
nabestaandenwet, artikel 10.2.2 van de Wet langdurige zorg, artikel 2.4.3 Wet
maatschappelijke ondersteuning 2015 en 8 van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;
b. bij de vaststelling van het bedrag, bedoeld in artikel 3 van de Verhaalswet
ongevallen ambtenaren waarboven de gehoudenheid krachtens die wet of krachtens
artikel 75 van de Wet privatisering ABP zich niet uitstrekt.
2. Rechten uit de artikelen 165, 166, 169, 171, 173, 174, 175, 176, 177 en 185,
alsmede de afdelingen 4 van titel 6, 4 van titel 11, 1 van titel 14 en 4 van
titel 19 van Boek 8 zijn niet vatbaar voor subrogatie krachtens artikel 962 van
Boek 7, behoudens voor zover de uitkering door de verzekeraar de
aansprakelijkheid van de verzekerde betreft en een ander krachtens deze
artikelen mede aansprakelijk was.
3. Degene wiens verhaal of subrogatie door de vorige leden wordt uitgesloten,
kan de in het tweede lid bedoelde rechten evenmin krachtens overeenkomst
verkrijgen of te zijnen behoeve door de gerechtigde op diens naam doen
uitoefenen.
Titel 4. Verbintenissen uit andere bron dan onrechtmatige daad of overeenkomst
BW. Artikel 6:198
Zaakwaarneming is het zich willens en wetens en op redelijke grond inlaten met de behartiging van eens anders belang, zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding te ontlenen.
BW. Artikel 6:199
1. De zaakwaarnemer is verplicht bij de waarneming de nodige zorg te betrachten en, voor zover dit redelijkerwijze van hem kan worden verlangd, de begonnen waarneming voort te zetten.
2. De zaakwaarnemer doet, zodra dit redelijkerwijze mogelijk is, aan de belanghebbende verantwoording van hetgeen hij heeft verricht. Heeft hij voor de belanghebbende gelden uitgegeven of ontvangen, dan doet hij daarvan rekening.
BW. Artikel 6:200
1. De belanghebbende is, voor zover zijn belang naar behoren is behartigd, gehouden de zaakwaarnemer de schade te vergoeden, die deze als gevolg van de waarneming heeft geleden.
2. Heeft de zaakwaarnemer in de uitoefening van een beroep of bedrijf gehandeld, dan heeft hij, voor zover dit redelijk is, bovendien recht op een vergoeding voor zijn verrichtingen, met inachtneming van de prijzen die daarvoor ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk werden berekend.
BW. Artikel 6:201
Een zaakwaarnemer is bevoegd rechtshandelingen te verrichten in naam van de belanghebbende, voor zover diens belang daardoor naar behoren wordt behartigd.
BW. Artikel 6:202
Heeft iemand die is opgetreden ter behartiging van eens anders belang, zich zonder redelijke grond daarmede ingelaten of dit belang niet naar behoren behartigd, dan kan de belanghebbende door goedkeuring van het optreden zijn bevoegdheid prijsgeven jegens hem het gebrek in te roepen. Aan de belanghebbende kan door hem een redelijke termijn voor de goedkeuring worden gesteld.
Afdeling 2. Onverschuldigde betaling
BW. Artikel 6:203
1. Degene die een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, is gerechtigd dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen.
2. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan strekt de vordering tot teruggave van een gelijk bedrag.
3. Degene die zonder rechtsgrond een prestatie van andere aard heeft verricht, heeft eveneens jegens de ontvanger recht op ongedaanmaking daarvan.
BW. Artikel 6:204
1. Heeft de ontvanger in een periode waarin hij redelijkerwijze met een verplichting tot teruggave van het goed geen rekening behoefde te houden, niet als een zorgvuldig schuldenaar voor het goed zorg gedragen, dan wordt hem dit niet toegerekend.
2. Degene die namens een ander, maar onbevoegd een niet aan die ander verschuldigde geldsom heeft ontvangen, is van zijn verplichting tot teruggave bevrijd, voor zover hij die geldsom aan die ander heeft doorbetaald in een periode waarin hij redelijkerwijze met die verplichting geen rekening behoefde te houden.
BW. Artikel 6:205
Heeft de ontvanger het goed te kwader trouw aangenomen, dan is hij zonder ingebrekestelling in verzuim.
BW. Artikel 6:206
De artikelen 120, 121, 123 en 124 van Boek 3 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot hetgeen daarin is bepaald omtrent de afgifte van vruchten en de vergoeding van kosten en schade.
BW. Artikel 6:207
De ontvanger heeft, tenzij hij het goed te kwader trouw heeft aangenomen, binnen de grenzen van de redelijkheid ook recht op vergoeding van de kosten van het ontvangen en teruggeven van het goed, alsmede van uitgaven in de in artikel 204 bedoelde periode die zouden zijn uitgebleven als hij het goed niet had ontvangen.
BW. Artikel 6:208
De ontvanger verliest zijn recht op de in de beide vorige artikelen bedoelde vergoedingen, indien de wederpartij afstand doet van haar recht op terugvordering en, voor zover nodig, het onverschuldigd betaalde ter bevrijding van deze vergoedingen op haar kosten aan de ontvanger overdraagt. De ontvanger is verplicht aan een zodanige overdracht mede te werken.
BW. Artikel 6:209
Op de onbekwame die een onverschuldigde betaling heeft ontvangen, rusten de in deze afdeling omschreven verplichtingen slechts, voor zover het ontvangene hem tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of in de macht van zijn wettelijke vertegenwoordiger is gekomen.
BW. Artikel 6:210
1. Op de ongedaanmaking van prestaties die niet in het geven van een goed hebben bestaan, zijn de artikelen 204-209 van overeenkomstige toepassing.
2. Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treedt, voor zover dit redelijk is, vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats, indien de ontvanger door de prestatie is verrijkt, indien het aan hem is toe te rekenen dat de prestatie is verricht, of indien hij erin had toegestemd een tegenprestatie te verrichten.
BW. Artikel 6:211
1. Kan een prestatie die op grond van een nietige overeenkomst is verricht, naar haar aard niet ongedaan worden gemaakt en behoort zij ook niet in rechte op geld te worden gewaardeerd, dan is een tot ongedaanmaking van een tegenprestatie of tot vergoeding van de waarde daarvan strekkende vordering, voor zover deze deswege in strijd met redelijkheid en billijkheid zou zijn, eveneens uitgesloten.
2. Is ingevolge het vorige lid terugvordering van een overgedragen goed uitgesloten, dan brengt de nietigheid van de overeenkomst niet de nietigheid van de overdracht mede.
Afdeling 3. Ongerechtvaardigde verrijking
BW. Artikel 6:212
1. Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.
2. Voor zover de verrijking is verminderd als gevolg van een omstandigheid die niet aan de verrijkte kan worden toegerekend, blijft zij buiten beschouwing.
3. Is de verrijking verminderd in de periode waarin de verrijkte redelijkerwijze met een verplichting tot vergoeding van de schade geen rekening behoefde te houden, dan wordt hem dit niet toegerekend. Bij de vaststelling van deze vermindering wordt mede rekening gehouden met uitgaven die zonder de verrijking zouden zijn uitgebleven.
Titel 5. Overeenkomsten in het algemeen
Afdeling 1. Algemene bepalingen
BW. Artikel 6:213
1. Een overeenkomst in de zin van deze titel is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan.
2. Op overeenkomsten tussen meer dan twee partijen zijn de wettelijke bepalingen betreffende overeenkomsten niet toepasselijk, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de overeenkomst zich daartegen verzet.
BW. Artikel 6:214
1. Een overeenkomst door een der partijen gesloten in de uitoefening van haar bedrijf of beroep, is behalve aan de wettelijke bepalingen ook onderworpen aan een standaardregeling, wanneer voor de bedrijfstak waartoe het bedrijf behoort, of voor het beroep ten aanzien van zodanige overeenkomst een standaardregeling geldt. De bijzondere soorten van overeenkomsten waarvoor standaardregelingen kunnen worden vastgesteld en de bedrijfstak of het beroep, waarvoor elk dezer regelingen bestemd is te gelden, worden bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.
2. Een standaardregeling wordt vastgesteld, gewijzigd en ingetrokken door een daartoe door Onze Minister van Justitie te benoemen commissie. Bij de wet worden nadere regelen gesteld omtrent de wijze van samenstelling en de werkwijze van de commissies.
3. De vaststelling, wijziging of intrekking van een standaardregeling wordt niet van kracht voordat zij door Ons is goedgekeurd en met Ons goedkeuringsbesluit in de Nederlandse Staatscourant is afgekondigd.
4. Bij een standaardregeling kan worden afgeweken van wettelijke bepalingen, voor zover daarvan ook afwijking bij overeenkomst, al of niet met inachtneming van een bepaalde vorm, is toegelaten. De vorige zin lijdt uitzondering, wanneer uit een wettelijke bepaling iets anders voortvloeit.
5. Partijen kunnen in hun overeenkomst van een standaardregeling afwijken. Een standaardregeling kan echter voor afwijking een bepaalde vorm voorschrijven.
BW. Artikel 6:215
Voldoet een overeenkomst aan de omschrijving van twee of meer door de wet geregelde bijzondere soorten van overeenkomsten, dan zijn de voor elk van die soorten gegeven bepalingen naast elkaar op de overeenkomst van toepassing, behoudens voor zover deze bepalingen niet wel verenigbaar zijn of de strekking daarvan in verband met de aard van de overeenkomst zich tegen toepassing verzet.
BW. Artikel 6:216
Hetgeen in deze en de volgende vijf afdelingen is bepaald, vindt overeenkomstige toepassing op andere meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de rechtshandeling zich daartegen niet verzet.
Afdeling 2. Het tot stand komen van overeenkomsten
BW. Artikel 6:217
1. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
2. De artikelen 219-225 zijn van toepassing, tenzij iets anders voortvloeit uit het aanbod, uit een andere rechtshandeling of uit een gewoonte.
BW. Artikel 6:218
Een aanbod is geldig, nietig of vernietigbaar overeenkomstig de regels voor meerzijdige rechtshandelingen.
BW. Artikel 6:219
1. Een aanbod kan worden herroepen, tenzij het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt.
2. De herroeping kan slechts geschieden, zolang het aanbod niet is aanvaard en evenmin een mededeling, houdende de aanvaarding is verzonden. Bevat het aanbod de mededeling dat het vrijblijvend wordt gedaan, dan kan de herroeping nog onverwijld na de aanvaarding geschieden.
3. Een beding waarbij één der partijen zich verbindt om, indien de wederpartij dit wenst, met haar een bepaalde overeenkomst te sluiten, geldt als een onherroepelijk aanbod.
BW. Artikel 6:220
1. Een bij wijze van uitloving voor een bepaalde tijd gedaan aanbod kan wegens gewichtige redenen worden herroepen of gewijzigd.
2. In geval van herroeping of wijziging van een uitloving kan de rechter aan iemand die op grond van de uitloving met de voorbereiding van een gevraagde prestatie is begonnen, een billijke schadeloosstelling toekennen.
BW. Artikel 6:221
1. Een mondeling aanbod vervalt, wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard, een schriftelijk aanbod, wanneer het niet binnen een redelijke tijd wordt aanvaard.
2. Een aanbod vervalt, doordat het wordt verworpen.
BW. Artikel 6:222
Een aanbod vervalt niet door de dood of het verlies van handelingsbekwaamheid van een der partijen, noch doordat een der partijen de bevoegdheid tot het sluiten van de overeenkomst verliest als gevolg van een bewind.
BW. Artikel 6:223
1. De aanbieder kan een te late aanvaarding toch als tijdig gedaan laten gelden, mits hij dit onverwijld aan de wederpartij mededeelt.
2. Indien een aanvaarding te laat plaatsvindt, maar de aanbieder begrijpt of behoort te begrijpen dat dit voor de wederpartij niet duidelijk was, geldt de aanvaarding als tijdig gedaan, tenzij hij onverwijld aan de wederpartij mededeelt dat hij het aanbod als vervallen beschouwt.
BW. Artikel 6:224
Indien een aanvaarding de aanbieder niet of niet tijdig bereikt door een omstandigheid op grond waarvan zij krachtens artikel 37 lid 3, tweede zin, van Boek 3 niettemin haar werking heeft, wordt de overeenkomst geacht tot stand te zijn gekomen op het tijdstip waarop zonder de storende omstandigheid de verklaring zou zijn ontvangen.
BW. Artikel 6:225
1. Een aanvaarding die van het aanbod afwijkt, geldt als een nieuw aanbod en als een verwerping van het oorspronkelijke.
2. Wijkt een tot aanvaarding strekkend antwoord op een aanbod daarvan slechts op ondergeschikte punten af, dan geldt dit antwoord als aanvaarding en komt de overeenkomst overeenkomstig deze aanvaarding tot stand, tenzij de aanbieder onverwijld bezwaar maakt tegen de verschillen.
3. Verwijzen aanbod en aanvaarding naar verschillende algemene voorwaarden, dan komt aan de tweede verwijzing geen werking toe, wanneer daarbij niet tevens de toepasselijkheid van de in de eerste verwijzing aangegeven algemene voorwaarden uitdrukkelijk van de hand wordt gewezen.
BW. Artikel 6:226
Stelt de wet voor de totstandkoming van een overeenkomst een vormvereiste, dan is dit voorschrift van overeenkomstige toepassing op een overeenkomst waarbij een partij in wier belang het strekt, zich tot het aangaan van een zodanige overeenkomst verbindt, tenzij uit de strekking van het voorschrift anders voortvloeit.
BW. Artikel 6:227
De verbintenissen die partijen op zich nemen, moeten bepaalbaar zijn.
BW. Artikel 6:227a
1. Indien uit
de wet voortvloeit dat een overeenkomst slechts in schriftelijke vorm geldig of
onaantastbaar tot stand komt, is aan deze eis tevens voldaan indien de
overeenkomst langs elektronische weg is totstandgekomen en
a. raadpleegbaar door partijen is;
b. de authenticiteit van de overeenkomst in voldoende mate gewaarborgd is;
c. het moment van totstandkoming van de overeenkomst met voldoende zekerheid kan
worden vastgesteld; en
d. de identiteit van de partijen met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld.
2. Lid 1 is niet van toepassing op overeenkomsten waarvoor de wet de tussenkomst
voorschrijft van de rechter, een overheidsorgaan of een beroepsbeoefenaar die
een publieke taak uitoefent.
BW. Artikel 6:227b
1. Voordat een overeenkomst langs elektronische weg tot stand komt verstrekt degene die een dienst van de informatiemaatschappij verleent als bedoeld in artikel 15d lid 3 van Boek 3 de wederpartij ten minste op duidelijke, begrijpelijke en ondubbelzinnige wijze informatie over:
a. de wijze waarop de overeenkomst tot stand zal komen en in het bijzonder welke handelingen daarvoor nodig zijn;
b. het al dan niet archiveren van de overeenkomst nadat deze tot stand zal zijn gekomen, alsmede, indien de overeenkomst wordt gearchiveerd, op welke wijze deze voor de wederpartij te raadplegen zal zijn;
c. de wijze waarop de wederpartij van door hem niet gewilde handelingen op de hoogte kan geraken, alsmede de wijze waarop hij deze kan herstellen voordat de overeenkomst tot stand komt;
d. de talen waarin de overeenkomst kan worden gesloten;
e. de gedragscodes waaraan hij zich heeft onderworpen en de wijze waarop deze gedragscodes voor de wederpartij langs elektronische weg te raadplegen zijn.
2. De dienstverlener stelt voor of bij het sluiten van de overeenkomst de voorwaarden daarvan, niet zijnde algemene voorwaarden als bedoeld in artikel 231, op zodanige wijze aan de wederpartij ter beschikking, dat deze door hem kunnen worden opgeslagen zodat deze voor hem toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming.
3. Lid 1 is niet van toepassing op overeenkomsten die uitsluitend door middel van de uitwisseling van elektronische post of een soortgelijke vorm van individuele communicatie tot stand zijn gekomen.
4. Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van het niet naleven door de dienstverlener van zijn in lid 1, aanhef en onder a, c of d, genoemde verplichtingen, is vernietigbaar. Indien de dienstverlener zijn in lid 1, aanhef en onder a of c genoemde verplichting niet is nagekomen, wordt vermoed dat een overeenkomst onder invloed daarvan tot stand is gekomen.
5. Gedurende de tijd dat de dienstverlener de informatie, bedoeld in lid 1, onder b en e en lid 2, niet heeft verstrekt, kan de wederpartij de overeenkomst ontbinden.
6. Tussen partijen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf kan van lid 1 worden afgeweken.
BW. Artikel 6:227c
1. Degene die een dienst van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 15d lid 3 van Boek 3 verleent, stelt de wederpartij passende, doeltreffende en toegankelijke middelen ter beschikking waarmee de wederpartij voor de aanvaarding van de overeenkomst van door hem niet gewilde handelingen op de hoogte kan geraken en waarmee hij deze kan herstellen.
2. Indien een wederpartij van een dienstverlener langs elektronische weg een verklaring uitbrengt die door de dienstverlener mag worden opgevat hetzij als een aanvaarding van een door hem langs elektronische weg gedaan aanbod, hetzij als een aanbod naar aanleiding van een door hem langs elektronische weg gedane uitnodiging om in onderhandeling te treden, bevestigt de dienstverlener zo spoedig mogelijk langs elektronische weg de ontvangst van deze verklaring. Zolang de ontvangst van een aanvaarding niet is bevestigd, kan de wederpartij de overeenkomst ontbinden. Het niet tijdig bevestigen van de ontvangst van een aanbod geldt als verwerping daarvan.
3. Een verklaring als bedoeld in lid 2 en de ontvangstbevestiging worden geacht te zijn ontvangen, wanneer deze toegankelijk zijn voor de partijen tot wie zij zijn gericht.
4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de overeenkomst uitsluitend door middel van de uitwisseling van elektronische post of een soortgelijke vorm van individuele communicatie tot stand komt.
5. Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van het niet naleven door de dienstverlener van zijn in lid 1 genoemde verplichting, is vernietigbaar. Indien de dienstverlener zijn in lid 1 genoemde verplichting niet is nagekomen, wordt vermoed dat een overeenkomst onder invloed daarvan tot stand is gekomen.
6. Van dit artikel kan slechts worden afgeweken tussen partijen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
BW. Artikel 6:228
1. Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
2. De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
BW. Artikel 6:229
Een overeenkomst die de strekking heeft voort te bouwen op een reeds tussen partijen bestaande rechtsverhouding, is vernietigbaar, indien deze rechtsverhouding ontbreekt, tenzij dit in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van degene die zich op dit ontbreken beroept, behoort te blijven.
BW. Artikel 6:230
1. De bevoegdheid tot vernietiging op grond van de artikelen 228 en 229 vervalt, wanneer de wederpartij tijdig een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst voorstelt, die het nadeel dat de tot vernietiging bevoegde bij intstandhouding van de overeenkomst lijdt, op afdoende wijze opheft.
2. Bovendien kan de rechter op verlangen van een der partijen, in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van dit nadeel wijzigen.
Afdeling 2a. Informatie over dienstverrichters en hun diensten naar aanleiding van de dienstenrichtlijn
BW. Artikel 6:230a
In deze afdeling wordt verstaan onder:
afnemer: natuurlijke persoon die onderdaan is van een lidstaat of die rechten heeft die hem door communautaire besluiten zijn verleend, of een rechtspersoon in de zin van artikel 48 van het Verdrag die in een lidstaat is gevestigd en, al dan niet voor beroepsdoeleinden, van een dienst gebruik maakt of wil maken;
bevoegde instantie: bestuursorgaan, een ander orgaan of een autoriteit, dat of die een toezichthoudende, vergunningverlenende of regelgevende rol vervult ten aanzien van diensten;
centraal loket: het centraal loket, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Dienstenwet;
dienst: economische activiteit, anders dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding geschiedt, als bedoeld in artikel 50 van het Verdrag;
dienstverrichter: natuurlijke persoon die onderdaan is van een lidstaat of een rechtspersoon in de zin van artikel 48 van het Verdrag, die in een lidstaat is gevestigd en die een dienst aanbiedt of verricht;
lidstaat: lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte;
vergunning: beslissing, uitdrukkelijk of stilzwijgend, over de toegang tot of de uitoefening van een dienst;
vergunningstelsel: procedure die voor een dienstverrichter of afnemer de verplichting inhoudt bij een bevoegde instantie stappen te ondernemen ter verkrijging van een vergunning.
BW. Artikel 6:230b
De dienstverrichter die diensten verricht als bedoeld in richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376), stelt de afnemer van die diensten de volgende gegevens ter beschikking:
1. zijn naam, rechtspositie en rechtsvorm, het geografisch adres waar hij is gevestigd, zijn adresgegevens, zodat de afnemers hem snel kunnen bereiken en rechtstreeks met hem kunnen communiceren, eventueel langs elektronische weg;
2. wanneer de dienstverrichter in een handelsregister of in een vergelijkbaar openbaar register is ingeschreven, de naam van dat register en het nummer waaronder hij is ingeschreven, of gelijkwaardige gegevens uit dat register die ter identificatie dienen;
3. wanneer voor de activiteit een vergunningstelsel geldt, de adresgegevens van de bevoegde instantie of van het centraal loket;
4. wanneer de dienstverrichter een btw-plichtige activiteit uitoefent, het nummer bedoeld in artikel 214, eerste lid, onder a, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 november 2006 betreffende het Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU L 347);
5. voor gereglementeerde beroepen: elke beroepsorde of vergelijkbare organisatie waarbij de dienstverrichter is ingeschreven, alsmede de beroepstitel en de lidstaat waar die is verleend;
6. in voorkomend geval, de algemene voorwaarden en bepalingen die de dienstverrichter hanteert;
7. het eventuele bestaan van door de dienstverrichter gehanteerde contractuele bepalingen betreffende het op de overeenkomst toepasselijke recht of de bevoegde rechter;
8. het eventuele bestaan van niet bij wet voorgeschreven garantie na verkoop;
9. de prijs van de dienst wanneer de dienstverrichter de prijs van een bepaald soort dienst vooraf heeft vastgesteld;
10. de belangrijkste kenmerken van de dienst wanneer deze niet uit de context blijken;
11. de in artikel 23, lid 1 van de in de aanhef van dit artikel genoemde richtlijn, bedoelde verzekering of waarborgen, met name de adresgegevens van de verzekeraar of de borg en de geografische dekking;
12. adresgegevens, met name een postadres, faxnummer of e-mailadres en een telefoonnummer, waar alle afnemers, ook die die in andere lidstaten verblijven, een klacht kunnen indienen of informatie over de verrichte dienst kunnen vragen. Indien dit niet hun gebruikelijke correspondentieadres is, wordt hun wettelijke adres verstrekt. Op eventuele klachten wordt zo snel mogelijk gereageerd en alles wordt in het werk gesteld om een bevredigende oplossing te vinden;
13. wanneer een dienstverrichter gebonden is aan een gedragscode of lid is van een handelsvereniging of beroepsorde die voorziet in een regeling voor buitengerechtelijke geschillenbeslechting, wordt dienaangaande informatie verstrekt. De dienstverrichter vermeldt dit in elk document waarin zijn diensten in detail worden beschreven en geeft daarbij aan hoe toegang kan worden verkregen tot gedetailleerde informatie over de kenmerken en toepassingsvoorwaarden van deze regeling.
BW. Artikel 6:230c
De in artikel 230b bedoelde informatie, naar keuze van de dienstverrichter, bedoeld in artikel 230b, aanhef:
1. wordt op eigen initiatief door de dienstverrichter verstrekt;
2. is voor de afnemer gemakkelijk toegankelijk op de plaats waar de dienst wordt verricht of de overeenkomst wordt gesloten;
3. is voor de afnemer gemakkelijk elektronisch toegankelijk op een door de dienstverrichter meegedeeld adres;
4. is opgenomen in alle door de dienstverrichter aan de afnemer verstrekte documenten waarin deze diensten in detail worden beschreven.
BW. Artikel 6:230d
De dienstverrichters, bedoeld in artikel 230b, aanhef, verstrekken de afnemer van diensten op diens verzoek de volgende aanvullende informatie:
1. wanneer de dienstverrichter de prijs van een bepaald soort dienst niet vooraf heeft vastgesteld, de prijs van de dienst of, indien de precieze prijs niet kan worden gegeven, de manier waarop de prijs wordt berekend, zodat de afnemer de prijs kan controleren, of een voldoende gedetailleerde kostenraming;
2. voor gereglementeerde beroepen, een verwijzing naar de in de lidstaat van vestiging geldende beroepsregels en de wijze waarop hierin inzage kan worden verkregen;
3. informatie over hun multidisciplinaire activiteiten en partnerschappen die rechtstreeks verband houden met de betrokken dienst, en over de maatregelen die zij ter voorkoming van belangenconflicten hebben genomen. Deze informatie is opgenomen in elk informatiedocument waarin dienstverrichters hun diensten in detail beschrijven;
4. gedragscodes die op dienstverrichters van toepassing zijn, alsmede het adres waar zij elektronisch kunnen worden geraadpleegd en de beschikbare talen waarin deze codes kunnen worden geraadpleegd.
BW. Artikel 6:230e
De informatie, bedoeld in deze afdeling, is correct, helder en ondubbelzinnig. De informatie wordt tijdig voor de sluiting van een schriftelijke overeenkomst of, indien er geen schriftelijke overeenkomst is, voor de verrichting van de dienst meegedeeld of beschikbaar gesteld.
BW. Artikel 6:230f
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van besluiten op grond van artikel 22, zesde lid, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376).
Afdeling 2b. Bepalingen voor
overeenkomsten tussen handelaren en consumenten
Paragraaf 1. – Algemene bepalingen
BW. Artikel
6:230g
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. consument: iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten
zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen;
b. handelaar: iedere natuurlijke of rechtspersoon die handelt in het kader van
zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, al dan niet mede via
een andere persoon die namens hem of voor zijn rekening optreedt;
c. consumentenkoop: de overeenkomst bedoeld in artikel 5 lid 1 van Boek 7;
d. overeenkomst tot het verrichten van diensten: iedere andere overeenkomst dan
een consumentenkoop, waarbij de handelaar zich jegens de consument verbindt een
dienst te verrichten en de consument zich verbindt een prijs te betalen;
e. overeenkomst op afstand: de overeenkomst die tussen de handelaar en de
consument wordt gesloten in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop
of dienstverlening op afstand zonder gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van
handelaar en consument en waarbij, tot en met het moment van het sluiten van de
overeenkomst, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor
communicatie op afstand;
f. overeenkomst buiten de verkoopruimte: iedere overeenkomst tussen de handelaar
en de consument, die:
1°. wordt gesloten in gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van de handelaar
en de consument op een andere plaats dan de verkoopruimte van de handelaar of
waarvoor door de consument een aanbod is gedaan onder dezelfde omstandigheden;
2°. wordt gesloten in de verkoopruimte van de handelaar of met behulp van een
middel voor communicatie op afstand, onmiddellijk nadat de consument persoonlijk
en individueel is aangesproken op een plaats die niet de verkoopruimte van de
handelaar is, in gelijktijdige persoonlijke aanwezigheid van de handelaar en de
consument; of
3°. wordt gesloten tijdens een excursie die door de handelaar is georganiseerd
met als doel of effect de promotie en de verkoop van zaken of diensten aan de
consument;
g. verkoopruimte:
1°. iedere onverplaatsbare ruimte voor detailhandel waar de handelaar op
permanente basis zijn activiteiten uitoefent, of
2°. iedere verplaatsbare ruimte voor detailhandel waar de handelaar gewoonlijk
zijn activiteiten uitoefent;
h. duurzame gegevensdrager: ieder hulpmiddel dat de consument of de handelaar in
staat stelt om persoonlijk aan hem gerichte informatie op te slaan op een wijze
die deze informatie toegankelijk maakt voor toekomstig gebruik gedurende een
periode die is aangepast aan het doel waarvoor de informatie is bestemd, en die
een ongewijzigde weergave van de opgeslagen informatie mogelijk maakt;
i. digitale inhoud: gegevens die in digitale vorm geproduceerd en geleverd
worden;
j. openbare veiling: een verkoopmethode waarbij zaken of diensten door middel
van een transparante competitieve biedprocedure onder leiding van een
veilingmeester door de handelaar worden aangeboden aan consumenten, die
persoonlijk aanwezig zijn op de veiling of daartoe de mogelijkheid hebben, en
waarbij de winnende bieder zich verbindt de zaken of diensten af te nemen;
k. commerciële garantie: iedere verbintenis van de handelaar of een producent
om, naast de wettelijke verplichting om een zaak te leveren die voldoet aan de
overeenkomst, de consument de betaalde prijs terug te betalen of de zaken op
enigerlei wijze te vervangen, herstellen of onderhouden, wanneer die niet
voldoen aan specificaties of aan enige andere vereisten die geen verband houden
met de hiervoor genoemde wettelijke verplichting, die vermeld zijn in de
garantieverklaring of in de desbetreffende reclameboodschappen op het moment van
of vóór het sluiten van de overeenkomst;
l. aanvullende overeenkomst: een overeenkomst waarbij een consument zaken of
diensten verwerft in verband met een overeenkomst op afstand of een overeenkomst
buiten de verkoopruimte, en deze zaken of diensten door de handelaar worden
geleverd of door een derde partij op basis van een afspraak tussen die derde
partij en de handelaar;
m. recht van ontbinding: het recht om de overeenkomst overeenkomstig artikel
230o te ontbinden;
n. ontbindingstermijn: de termijn waarbinnen het recht van ontbinding
overeenkomstig artikel 230o kan worden uitgeoefend;
o. financieel product, financiële dienst, financiële onderneming, krediet,
levensverzekering, natura-uitvaartverzekeraar en verzekering: hetgeen daaronder
wordt verstaan in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht en de daarop
berustende bepalingen;
p. richtlijn: Richtlijn 2011/83/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25
oktober 2011 betreffende consumentenrechten, tot wijziging van Richtlijn 93/13/EEG
van de Raad en van Richtlijn 1999/44/EG van het Europees Parlement en de Raad en
tot intrekking van Richtlijn 85/577/EEG en van Richtlijn 97/7/EG van het
Europees Parlement en de Raad (Pb EU L 304/64);
q. richtlijn nr. 2002/65/EG: richtlijn nr. 2002/65/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 23 september 2002 betreffende de verkoop op
afstand van financiële diensten aan consumenten (PbEG L 271/16).
2. Voor de toepassing van deze afdeling gelden voor een overeenkomst die zowel
de levering van roerende zaken als het verrichten van diensten betreft, met
uitzondering van artikel 230s lid 4, slechts de bepalingen die van toepassing
zijn op consumentenkoop.
3. Indien een overeenkomst
waarop deze afdeling van toepassing is tot stand is gekomen via een andere
persoon, handelend in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of
beroepsactiviteit, die daarbij optreedt namens of voor rekening van een
handelaar, kan de consument zich ook jegens die andere persoon beroepen op het
in deze afdeling bepaalde.
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing voordat de consument is
gebonden aan een overeenkomst waarop deze afdeling van toepassing is, dan wel
aan een daartoe strekkend aanbod.
BW. Artikel
6:230h
1. Deze afdeling is van toepassing op overeenkomsten gesloten tussen een
handelaar en een consument.
2. Deze afdeling is niet van toepassing op een overeenkomst:
a. buiten de verkoopruimte waarbij de verbintenis van de consument tot betaling
ten hoogste 50 euro bedraagt;
b. betreffende financiële producten, financiële diensten en fondsvorming als
bedoeld in artikel 230w lid 1, onderdeel c, met uitzondering van de paragrafen 1
en 6 van deze afdeling;
c. betreffende sociale dienstverlening, met inbegrip van sociale huisvesting,
kinderzorg en ondersteuning van gezinnen of personen in permanente of tijdelijke
nood, waaronder langdurige zorg;
d. betreffende gezondheidszorg zoals omschreven in artikel 3 onderdeel a van
Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011
betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende
gezondheidszorg (Pb L 88/45), ongeacht of deze diensten al dan niet via
gezondheidszorgfaciliteiten worden verleend;
e. betreffende gokactiviteiten waarbij bij kansspelen een inzet met een waarde
in geld wordt gedaan, met inbegrip van loterijen, casinospelen en
weddenschappen;
f. over het doen ontstaan, het verkrijgen of het overdragen van onroerende zaken
of rechten op onroerende zaken;
g. betreffende de constructie van nieuwe gebouwen, de ingrijpende verbouwing van
bestaande gebouwen en de verhuur van woonruimte;
h. betreffende pakketreizen, als bedoeld in artikel 500 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de artikelen 230j, 230k en 230v lid 2,
3 en 6 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek;
i. betreffende gebruik in deeltijd, een vakantieproduct van lange duur, en
betreffende bijstand bij verhandelen en uitwisseling, als bedoeld in artikel 50a
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
j. waarbij de wet voor de totstandkoming van de overeenkomst de tussenkomst van
een notaris voorschrijft;
k. betreffende de levering van zaken die bestemd zijn voor dagelijkse
huishoudelijke consumptie en die fysiek door een handelaar op basis van
frequente en regelmatige rondes bij de woon- of verblijfplaats dan wel de
arbeidsplaats van de consument worden afgeleverd;
l. die wordt gesloten door middel van verkoopautomaten of geautomatiseerde
handelsruimten;
m. die wordt gesloten met telecommunicatie-exploitanten door middel van openbare
betaaltelefoons met het oog op het gebruik ervan of die worden gesloten met het
oog op het gebruik van één enkele internet-, telefoon- of faxverbinding gemaakt
door de consument.
3. Bij de toepassing van lid 2, onderdeel a, worden overeenkomsten buiten de
verkoopruimte die gelijktijdig worden gesloten en aanverwante zaken of diensten
betreffen in aanmerking genomen voor het aldaar genoemde drempelbedrag.
4. Deze afdeling is niet van toepassing op zaken die executoriaal worden
verkocht.
5. Op de overeenkomst van personenvervoer zijn slechts de artikelen 230i lid 1,
230j, 230k lid 1 en 230v leden 2 en 3 van toepassing.
BW. Artikel
6:230i
1. Van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling kan niet ten nadele van de
consument worden afgeweken.
2. Op de termijnen genoemd in deze afdeling is Verordening (EEG, Euratom) nr.
1182/71 (PbEG L 124) van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de
regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden
van overeenkomstige toepassing.
3. De in deze afdeling opgenomen bepalingen gelden niet voor zover deze op grond
van artikel 3 lid 2 van de richtlijn van het toepassingsgebied van de richtlijn
zijn uitgezonderd.
4. De uit deze afdeling voortvloeiende informatieverplichtingen gelden
onverminderd de informatieverplichtingen op grond van de artikelen 15d tot en
met 15f van Boek 3, de artikelen 227b en 227c alsmede afdeling 2A van titel 5
van Boek 6. In geval van strijd naar inhoud en wijze waarop de informatie wordt
verstrekt, zijn de bepalingen van deze afdeling van toepassing.
BW. Artikel
6:230j
De consument is niet zonder zijn uitdrukkelijke instemming gebonden aan een
verbintenis tot een aanvullende betaling van een geldsom ter verkrijging van een
prestatie die niet de kern van de prestatie is. Uit het gebruik van
standaardopties die de consument moet afwijzen, kan geen uitdrukkelijke
instemming worden afgeleid.
BW. Artikel
6:230k
1. De vergoeding die de handelaar aan de consument vraagt voor het gebruik van
een bepaald betaalmiddel bedraagt ten hoogste de kosten van het gebruik daarvan
voor de handelaar.
2. De vergoeding die de handelaar bij de consument in rekening brengt voor
telefonisch contact over de tussen hem en de consument gesloten overeenkomst
bedraagt ten hoogste het basistarief. Bij ministeriële regeling kunnen nadere
regels over de samenstelling en hoogte van het basistarief worden vastgesteld.
Paragraaf 2. – Bepalingen voor overeenkomsten anders dan op afstand of buiten
de verkoopruimte
BW. Artikel
6:230l
Voordat de consument door enige andere overeenkomst dan een overeenkomst op
afstand of buiten de verkoopruimte, dan wel een daartoe strekkend aanbod, is
gebonden, verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke
wijze de volgende informatie, voor zover deze niet reeds duidelijk uit de
context blijkt:
a. de voornaamste kenmerken van de zaken of de diensten, in de mate waarin dit
gezien de gebruikte drager en de zaken of diensten passend is;
b. de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam, het geografische
adres waar hij gevestigd is en zijn telefoonnummer;
c. de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen,
of, als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijs niet
vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend, en,
voor zover van toepassing, alle extra vracht-, leverings- of portokosten of,
indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden berekend, in ieder
geval het feit dat er eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd kunnen
zijn;
d. voor zover van toepassing, de wijze van betaling, levering, nakoming, de
termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt de zaak te leveren of de dienst te
verlenen, en het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling;
e. naast een herinnering aan het bestaan van de wettelijke regeling om een zaak
te leveren die beantwoordt aan de overeenkomst, het bestaan en de voorwaarden
van diensten na verkoop en van commerciële garanties, voor zover van toepassing;
f. voor zover van toepassing, de duur van de overeenkomst, of, wanneer de
overeenkomst van onbepaalde duur is of automatisch verlengd wordt, de
voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst;
g. voor zover van toepassing, de functionaliteit van digitale inhoud, met
inbegrip van toepasselijke technische beveiligingsvoorzieningen;
h. voor zover van toepassing, de relevante interoperabiliteit van digitale
inhoud met hardware en software waarvan de handelaar op de hoogte is of
redelijkerwijs kan worden verondersteld op de hoogte te zijn.
Paragraaf 3. – Bepalingen voor overeenkomsten op afstand en overeenkomsten
buiten de verkoopruimte
BW. Artikel
6:230m
1. Voordat de consument gebonden is aan een overeenkomst op afstand of een
overeenkomst buiten de verkoopruimte, dan wel aan een daartoe strekkend aanbod,
verstrekt de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de
volgende informatie:
a. de voornaamste kenmerken van de zaken of de diensten, in de mate waarin dit
gezien de gebruikte drager en de zaken of diensten passend is;
b. de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam;
c. het geografisch adres waar de handelaar gevestigd is en het telefoonnummer,
fax en e-mailadres van de handelaar, indien beschikbaar, alsmede, indien van
toepassing, het geografische adres en de identiteit van de handelaar voor wiens
rekening hij optreedt;
d. wanneer dat verschilt van het overeenkomstig onderdeel c verstrekte adres,
het geografische adres van de bedrijfsvestiging van de handelaar, en indien van
toepassing dat van de handelaar voor wiens rekening hij optreedt, waaraan de
consument eventuele klachten kan richten;
e. de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen,
of, als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijs niet
vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend, en,
in voorkomend geval, alle extra vracht-, leverings- of portokosten en eventuele
andere kosten of, indien deze kosten redelijkerwijs niet vooraf kunnen worden
berekend, het feit dat er eventueel dergelijke extra kosten verschuldigd kunnen
zijn. In het geval van een overeenkomst voor onbepaalde duur of een overeenkomst
die een abonnement inhoudt, omvat de totale prijs de totale kosten per
factureringsperiode. Indien voor een dergelijke overeenkomst een vast tarief van
toepassing is, omvat de totale prijs ook de totale maandelijkse kosten. Indien
de totale kosten niet redelijkerwijze vooraf kunnen worden berekend, wordt de
manier waarop de prijs moet worden berekend, medegedeeld;
f. de kosten voor het gebruik van middelen voor communicatie op afstand voor het
sluiten van de overeenkomst wanneer deze kosten op een andere grondslag dan het
basistarief worden berekend;
g. de wijze van betaling, levering, uitvoering, de termijn waarbinnen de
handelaar zich verbindt de zaak te leveren of de diensten te verlenen en, voor
zover van toepassing, het klachtafhandelingsbeleid van de handelaar;
h. wanneer een recht van ontbinding van de overeenkomst bestaat, de voorwaarden,
de termijn en de modaliteiten voor de uitoefening van dat recht overeenkomstig
artikel 230o, alsmede het modelformulier voor ontbinding opgenomen in bijlage I,
deel B, van de richtlijn;
i. voor zover van toepassing, het feit dat de consument de kosten van het
terugzenden van de zaken zal moeten dragen in geval van uitoefening van het
recht van ontbinding en, voor een overeenkomst op afstand, indien de zaken door
hun aard niet per gewone post kunnen worden teruggezonden, de kosten van het
terugzenden van de zaken;
j. ingeval de consument zijn recht van ontbinding uitoefent nadat hij een
verzoek overeenkomstig artikel 230t lid 3 of artikel 230v lid 8 heeft gedaan,
dat de consument de handelaar diens redelijke kosten vergoedt overeenkomstig
230s lid 4;
k. indien er niet voorzien is in het recht van ontbinding van de overeenkomst,
de informatie dat de consument geen recht van ontbinding heeft of, voor zover
van toepassing, de omstandigheden waarin de consument afstand doet van zijn
recht van ontbinding;
l. een herinnering aan het bestaan van de wettelijke waarborg dat de afgeleverde
zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden;
m. voor zover van toepassing, het bestaan en de voorwaarden van bijstand aan de
consument na verkoop, van diensten na verkoop en van commerciële garanties;
n. voor zover van toepassing, het bestaan van relevante gedragscodes, bedoeld in
artikel 193a lid 1, onderdeel i, en hoe een afschrift daarvan kan worden
verkregen;
o. de duur van de overeenkomst, voor zover van toepassing, of, wanneer de
overeenkomst voor onbepaalde duur is of stilzwijgend vernieuwd wordt, de
voorwaarden voor het opzeggen van de overeenkomst;
p. voor zover van toepassing, de minimumduur van de uit de overeenkomst
voortvloeiende verplichtingen voor de consument;
q. voor zover van toepassing, het bestaan en de voorwaarden van waarborgsommen
of andere financiële garanties die de consument op verzoek van de handelaar moet
betalen of bieden;
r. voor zover van toepassing, de functionaliteit van digitale inhoud met
inbegrip van toepasselijke technische beveiligingsvoorzieningen;
s. voor zover van toepassing, de relevante interoperabiliteit van digitale
inhoud met hardware en software waarvan de handelaar op de hoogte is of
redelijkerwijs kan worden verondersteld op de hoogte te zijn;
t. voor zover van toepassing, de mogelijkheid van toegang tot
buitengerechtelijke klachten- en geschilbeslechtingsprocedures waarbij de
handelaar zich heeft aangesloten, en de wijze waarop daar toegang toe is.
2. Bij een openbare veiling kan aan de in lid 1 in onderdelen b, c en d,
bedoelde informatieverplichting worden voldaan door de overeenkomstige gegevens
van de veilingmeester te verstrekken.
BW. Artikel
6:230n
1. Aan de in artikel 230m lid 1, onderdelen h, i en j, bedoelde verplichtingen
kan worden voldaan door verstrekking van door de handelaar ingevulde
modelinstructies voor ontbinding als bedoeld in bijlage I deel A van de
richtlijn.
2. De in artikel 230m lid 1 bedoelde informatie vormt een integraal onderdeel
van de overeenkomst op afstand of van de overeenkomst buiten de verkoopruimte en
wordt niet gewijzigd, tenzij de partijen in de overeenkomst uitdrukkelijk anders
overeenkomen.
3. Niet opgegeven bijkomende kosten als bedoeld in artikel 230m lid 1,
onderdelen e en i, zijn niet verschuldigd.
4. Op de handelaar rust de bewijslast voor de juiste en tijdige verstrekking van
de in deze paragraaf genoemde informatie.
BW. Artikel
6:230o
1. De consument kan een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de
verkoopruimte zonder opgave van redenen ontbinden tot een termijn van veertien
dagen is verstreken, na:
a. bij een overeenkomst tot het verrichten van diensten: de dag waarop de
overeenkomst wordt gesloten;
b. bij een consumentenkoop:
1°. de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde, die
niet de vervoerder is, de zaak heeft ontvangen;
2°. de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde, die
niet de vervoerder is, de laatste zaak heeft ontvangen, indien de consument in
eenzelfde bestelling meerdere zaken heeft besteld die afzonderlijk worden
geleverd;
3°. de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde, die
niet de vervoerder is, de laatste zending of het laatste onderdeel heeft
ontvangen indien de levering van een zaak bestaat uit verschillende zendingen of
onderdelen; of
4°. de dag waarop de consument of een door de consument aangewezen derde, die
niet de vervoerder is, de eerste zaak heeft ontvangen voor een overeenkomst die
strekt tot de regelmatige levering van zaken gedurende een bepaalde periode;
c. bij een overeenkomst tot levering van water, gas of elektriciteit, die niet
gereed voor verkoop zijn gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde
hoeveelheid, van stadsverwarming of van digitale inhoud, anders dan op een
materiële drager: de dag waarop de overeenkomst wordt gesloten.
2. Indien niet aan de in artikel 230m lid 1, onderdeel h, gestelde eisen is
voldaan wordt de in het vorige lid bedoelde termijn verlengd met de tijd die is
verstreken vanaf het tijdstip, bedoeld in het vorige lid, tot het moment waarop
alle ontbrekende gegevens alsnog op de voorgeschreven wijze aan de consument
zijn verstrekt, doch met ten hoogste twaalf maanden.
3. De consument oefent het in lid 1 bedoelde recht uit door binnen de in dat lid
gestelde termijn het ingevulde modelformulier voor ontbinding, bedoeld in
bijlage I deel B van de richtlijn, te zenden of een andere daartoe strekkende
ondubbelzinnige verklaring te doen aan de handelaar.
4. Brengt de consument op elektronische wijze via de website van de handelaar
een verklaring tot ontbinding uit, dan bevestigt de handelaar onverwijld op een
duurzame gegevensdrager de ontvangst van deze verklaring.
5. Op de consument rust de bewijslast voor de juiste en tijdige uitoefening van
het in lid 1 bedoelde recht.
BW. Artikel
6:230p
De consument heeft geen recht van ontbinding bij:
a. een overeenkomst waarbij de prijs van de zaken of diensten gebonden is aan
schommelingen op de financiële markten waarop de handelaar geen invloed heeft en
die zich binnen de ontbindingstermijn kunnen voordoen;
b. een overeenkomst waarbij de consument de handelaar specifiek verzocht heeft
hem te bezoeken om daar dringende herstellingen of onderhoud te verrichten, met
uitzondering van:
1°. aanvullende dienstverlening waar de consument niet uitdrukkelijk om heeft
verzocht;
2°. de levering van andere zaken dan die noodzakelijk zijn om het onderhoud of
de herstellingen uit te voeren;
c. een overeenkomst die is gesloten tijdens een openbare veiling;
d. een overeenkomst tot het verrichten van diensten, na nakoming van de
overeenkomst, indien:
1°. de nakoming is begonnen met uitdrukkelijke voorafgaande instemming van de
consument; en
2°. de consument heeft verklaard afstand te doen van zijn recht van ontbinding
zodra de handelaar de overeenkomst is nagekomen;
e. een overeenkomst tot het verrichten van diensten die strekt tot de
terbeschikkingstelling van accommodatie anders dan voor woondoeleinden, van
goederenvervoer, van autoverhuurdiensten, van catering en van diensten met
betrekking tot vrijetijdsbesteding, indien in de overeenkomst een bepaald
tijdstip of een bepaalde periode van nakoming is voorzien;
f. een consumentenkoop betreffende:
1°. de levering van volgens specificaties van de consument vervaardigde zaken,
die niet geprefabriceerd zijn en die worden vervaardigd op basis van een
individuele keuze of beslissing van de consument, of die duidelijk voor een
specifieke persoon bestemd zijn;
2°. de levering van zaken die snel bederven of die een beperkte houdbaarheid
hebben;
3°. de levering van zaken die niet geschikt zijn om te worden teruggezonden om
redenen van gezondheidsbescherming of hygiëne en waarvan de verzegeling na de
levering is verbroken;
4°. de levering van zaken die na levering door hun aard onherroepelijk vermengd
zijn met andere zaken;
5°. de levering van alcoholische dranken waarvan de prijs is overeengekomen bij
het sluiten van een consumentenkoop, maar waarvan de levering slechts kan
plaatsvinden na dertig dagen, en waarvan de werkelijke waarde afhankelijk is van
schommelingen van de markt waarop de handelaar geen invloed heeft;
6°. de levering van audio- en video-opnamen en computerprogrammatuur waarvan de
verzegeling na levering is verbroken;
7°. de levering van kranten, tijdschriften of magazines, met uitzondering van
een overeenkomst voor de geregelde levering van dergelijke publicaties;
g. de levering van digitale inhoud die niet op een materiële drager is geleverd,
voor zover de nakoming is begonnen met uitdrukkelijke voorafgaande toestemming
van de consument en de consument heeft verklaard dat hij daarmee afstand doet
van zijn recht van ontbinding.
BW. Artikel
6:230q
1. In afwijking van artikel 219 kan een aanbod van de consument tot het aangaan
van een overeenkomst aan de handelaar op de in artikel 230o bepaalde wijze
worden herroepen.
2. Door een ontbinding overeenkomstig artikel 230o worden van rechtswege alle
aanvullende overeenkomsten ontbonden.
BW. Artikel
6:230r
1. De handelaar vergoedt na ontbinding van de overeenkomst overeenkomstig
artikel 230o onverwijld doch uiterlijk binnen veertien dagen na de dag van
ontvangst van de verklaring tot ontbinding alle van de consument ontvangen
betalingen, met inbegrip van de leveringskosten.
2. De handelaar komt de in lid 1 bedoelde verbintenis na, met gebruikmaking van
hetzelfde betaalmiddel als door de consument is gebruikt ter voldoening van de
voor de ontbinding op de consument rustende verbintenissen, tenzij de consument
uitdrukkelijk met een ander betaalmiddel heeft ingestemd en met dien verstande
dat de consument hierdoor geen kosten mag hebben.
3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 is de handelaar niet verplicht de
bijkomende kosten terug te betalen, indien de consument uitdrukkelijk voor een
andere wijze dan de door de handelaar aangeboden minst kostbare wijze van
standaardlevering heeft gekozen.
4. Tenzij de handelaar heeft aangeboden de op basis van de ontbonden
overeenkomst geleverde zaken zelf af te halen, kan de consument eerst nakoming
vorderen van de in lid 1 bedoelde verbintenis nadat de handelaar de zaken heeft
ontvangen of de consument heeft aangetoond dat hij de zaken heeft teruggezonden,
naar gelang welk tijdstip het eerst valt.
BW. Artikel
6:230s
1. Tenzij de handelaar heeft aangeboden de op basis van de ontbonden
overeenkomst geleverde zaken zelf af te halen, zendt de consument onverwijld en
in ieder geval binnen veertien dagen na het uitbrengen van de in artikel 230o
lid 3 bedoelde verklaring de door hem ontvangen zaken terug of overhandigt deze
aan de handelaar of aan een persoon die door de handelaar is gemachtigd om de
zaken in ontvangst te nemen.
2. De consument draagt de rechtstreekse kosten van het terugzenden van de zaak,
tenzij de handelaar heeft nagelaten de consument mee te delen dat hij deze
kosten moet dragen.
3. De consument is slechts aansprakelijk voor de waardevermindering van de zaak
als een behandeling van de zaak verder is gegaan dan noodzakelijk om de aard, de
kenmerken en de werking daarvan vast te stellen. De consument is niet
aansprakelijk voor waardevermindering van de zaak wanneer de handelaar heeft
nagelaten om overeenkomstig 230m lid 1, onderdeel h, informatie over het recht
van ontbinding te verstrekken.
4. Bij uitoefening van het recht van ontbinding na een verzoek overeenkomstig
artikel 230t lid 3 of artikel 230v lid 8 is de consument de handelaar een bedrag
verschuldigd dat evenredig is aan dat gedeelte van de verbintenis dat door de
handelaar is nagekomen op het moment van uitoefening van het hiervoor bedoelde
recht, vergeleken met de volledige nakoming van de verbintenis. Het evenredige
bedrag dat de consument aan de handelaar moet betalen, wordt berekend op grond
van de totale prijs zoals vastgelegd in de overeenkomst. Als de totale prijs
excessief is, wordt het evenredige bedrag berekend op basis van de marktwaarde
van het gedeelte van de overeenkomst dat is uitgevoerd.
5. De consument draagt geen kosten voor:
a. de uitvoering van diensten, of de levering van water, gas of elektriciteit,
wanneer deze niet in beperkte volumes of in een bepaalde hoeveelheid gereed voor
verkoop zijn gemaakt, of van stadsverwarming, die geheel of gedeeltelijk tijdens
de ontbindingstermijn zijn verleend, indien:
1°. de handelaar heeft nagelaten de informatie overeenkomstig artikel 230m lid
1, onderdeel h of j, te verstrekken; of
2°. de consument er niet overeenkomstig artikel 230t lid 3 of artikel 230v lid 8
uitdrukkelijk om heeft verzocht met de uitvoering van de dienst tijdens de
ontbindingstermijn te beginnen;
b. de volledige of gedeeltelijke levering van digitale inhoud die niet op een
materiële drager is geleverd, indien:
1°. de consument er van te voren niet uitdrukkelijk mee heeft ingestemd dat de
uitvoering kan beginnen voor het einde van de ontbindingstermijn;
2°. de verklaring van de consument als bedoeld in artikel 230p onderdeel g
waarmee hij afstand doet van zijn recht van ontbinding ontbreekt; of
3°. de handelaar heeft verzuimd om de consument overeenkomstig artikel 230t lid
2 respectievelijk artikel 230v lid 7 een afschrift van de bevestiging te
verstrekken.
6. De consument is niet aansprakelijk noch enige kosten verschuldigd door de
uitoefening van zijn recht van ontbinding, onverminderd het bepaalde in lid 3,
alsmede artikel 230r lid 3.
Paragraaf 4. – Aanvullende bepalingen voor overeenkomsten buiten de
verkoopruimte
BW. Artikel
6:230t
1. Bij de overeenkomst buiten de verkoopruimte verstrekt de handelaar de in
artikel 230m lid 1 genoemde informatie in duidelijke en begrijpelijke taal en in
leesbare vorm aan de consument op papier of, indien de consument hiermee
instemt, op een andere duurzame gegevensdrager.
2. De handelaar verstrekt aan de consument op papier, of, indien de consument
hiermee instemt, op een andere duurzame gegevensdrager, een afschrift van de
ondertekende overeenkomst of de bevestiging van de overeenkomst, met inbegrip
van de bevestiging van de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming en de
verklaring van de consument waarmee hij afstand doet van zijn recht van
ontbinding overeenkomstig artikel 230p onderdeel g, voor zover van toepassing.
3. Nakoming van een overeenkomst tot het verrichten van diensten of voor de
levering van water, gas of elektriciteit, die niet voor verkoop gereed zijn
gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of van
stadsverwarming, geschiedt tijdens de ontbindingstermijn slechts op
uitdrukkelijk verzoek van de consument, door middel van een daartoe strekkende
schriftelijke verklaring op een duurzame gegevensdrager.
4. Bij ontbinding overeenkomstig artikel 230o haalt de handelaar op zijn kosten
de aan de consument geleverde zaak af wanneer deze:
a. bij het sluiten van de overeenkomst bij de consument thuis is geleverd; en
b. de zaak naar zijn aard niet met de gewone post kan worden teruggezonden.
5. Behalve in het in artikel 230s lid 4 bedoelde geval, kan pas na het
verstrijken van de ontbindingstermijn nakoming worden gevorderd van de uit de
overeenkomst voortvloeiende verbintenis van de consument tot betaling.
BW. Artikel
6:230u
Het is een handelaar verboden een aanbod tot het sluiten van een overeenkomst
buiten de verkoopruimte te doen indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden
dat de verplichtingen die daaruit voor de consument kunnen voortvloeien, niet in
overeenstemming zijn met diens draagkracht.
Paragraaf 5. – Aanvullende bepalingen voor overeenkomsten op afstand
BW. Artikel
6:230v
1. Bij een overeenkomst op afstand verstrekt de handelaar de in artikel 230m lid
1 genoemde informatie aan de consument op een wijze die passend is voor de
gebruikte middelen voor communicatie op afstand en in een duidelijke en
begrijpelijke taal. Verstrekt de handelaar deze informatie op een duurzame
gegevensdrager, dan is zij in leesbare vorm opgesteld.
2. Voordat op elektronische wijze een overeenkomst op afstand wordt gesloten
waaruit een betalingsverplichting voor de consument voortvloeit, wijst de
handelaar de consument op een duidelijke en in het oog springende manier en
onmiddellijk voordat de consument zijn bestelling plaatst, op de in artikel 230m
lid 1, onderdelen a, e, o en p, genoemde informatie.
3. De handelaar richt zijn elektronische bestelproces op zodanige wijze in dat
de consument een aanbod niet kan aanvaarden dan nadat hem op niet voor
misverstand vatbare wijze duidelijk is gemaakt dat de bestelling een
betalingsverplichting inhoudt. Indien de aanvaarding geschiedt door gebruik van
een knop of soortgelijke functie, is aan de vorige zin voldaan indien bij het
plaatsen van de bestelling in niet voor misverstand vatbare termen en op goed
leesbare wijze blijkt dat de aanvaarding een betalingsverplichting jegens de
handelaar inhoudt. Een knop of soortgelijke functie wordt daartoe op een goed
leesbare wijze aangemerkt met een ondubbelzinnige formulering waaruit blijkt dat
het plaatsen van de bestelling een betalingsverplichting jegens de handelaar
inhoudt. De enkele zinsnede «bestelling met betalingsverplichting» wordt
aangemerkt als een dergelijke ondubbelzinnige verklaring. Een overeenkomst die
in strijd met dit lid tot stand komt, is vernietigbaar.
4. Op websites waarop zaken of diensten door de handelaar worden aangeboden
wordt uiterlijk aan het begin van het bestelproces duidelijk en leesbaar
aangegeven of er beperkingen gelden voor de levering en welke betaalmiddelen
worden aanvaard.
5. Voordat een overeenkomst op afstand wordt gesloten met behulp van een middel
voor communicatie op afstand dat beperkte ruimte of tijd biedt voor het tonen
van de informatie, verstrekt de handelaar, via dat specifieke middel, ten minste
de precontractuele informatie over de voornaamste kenmerken van de zaken of
diensten, de identiteit van de handelaar, de totale prijs, het recht van
ontbinding, de duur van de overeenkomst en, bij een overeenkomst voor onbepaalde
tijd, de voorwaarden om de overeenkomst op te zeggen, bedoeld in artikel 230m
lid 1 onderdelen a, b, e, h en o. De overige in artikel 230m lid 1 bedoelde
informatie wordt door de handelaar op passende wijze aan de consument verstrekt,
overeenkomstig lid 1.
6. De handelaar deelt bij het gebruik van de telefoon met als doel het sluiten
van een overeenkomst op afstand met een consument aan het begin van het gesprek
de identiteit en, voor zover van toepassing, de identiteit van de persoon namens
wie hij opbelt, alsmede het commerciële doel van het gesprek mede. Een
overeenkomst op afstand tot het geregeld verrichten van diensten of tot het
geregeld leveren van gas, elektriciteit, water of van stadsverwarming, die het
gevolg is van dit gesprek, wordt schriftelijk aangegaan. Van deze eis van
schriftelijkheid is uitgezonderd de overeenkomst waarin een tussen partijen
bestaande overeenkomst wordt verlengd of vernieuwd.
7. De handelaar verstrekt de consument op een duurzame gegevensdrager binnen een
redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst op afstand doch in ieder
geval bij de levering van de zaken of voordat de dienst wordt uitgevoerd een
bevestiging van de overeenkomst. Deze bevestiging omvat:
a. alle in artikel 230m lid 1 bedoelde informatie, voor zover de handelaar deze
niet voor het sluiten van de overeenkomst op een duurzame gegevensdrager heeft
verstrekt; en
b. voor zover van toepassing, de bevestiging van de uitdrukkelijke voorafgaande
toestemming en de verklaring van de consument overeenkomstig artikel 230p
onderdeel g.
8. Nakoming van een overeenkomst op afstand tot het verrichten van een dienst of
tot levering van water, gas of elektriciteit, die niet gereed voor verkoop zijn
gemaakt in een beperkt volume of in een bepaalde hoeveelheid, of tot levering
van stadsverwarming, geschiedt tijdens de ontbindingstermijn slechts op
uitdrukkelijk verzoek van de consument.
Paragraaf 6. – Specifieke bepalingen voor overeenkomsten op afstand en buiten
de verkoopruimte inzake financiële producten en financiële diensten
BW. Artikel
6:230w
1. Deze paragraaf is slechts van toepassing op overeenkomsten inzake:
a. een financieel product;
b. een financiële dienst; of
c. fondsvorming ter voldoening van de verzorging van de uitvaart van een
natuurlijke persoon die wordt aangegaan tussen een natura-uitvaartverzekeraar en
een consument, die voor de natura-uitvaartverzekeraar geen beleggingsrisico met
zich brengt.
2. Artikel 230i leden 2 tot en met 4, alsmede de artikelen 230j en 230k zijn
niet van toepassing op de overeenkomsten bedoeld in het eerste lid.
3. Een beding in een overeenkomst op afstand dat de consument belast met het
bewijs ter zake van de naleving van de verplichtingen die krachtens richtlijn
nr. 2002/65/EG op de dienstverlener rusten, is vernietigbaar.
4. De toepasselijkheid op de overeenkomst van een recht dat de door de richtlijn
nr. 2002/65/EG voorziene bescherming niet of slechts ten dele biedt, kan er niet
toe leiden dat de consument dan wel de wederpartij de bescherming verliest die
hem krachtens richtlijn nr. 2002/65/EG wordt geboden door de dwingende
bepalingen van het recht van de lidstaat van de Europese Unie of de andere staat
die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,
waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft.
BW. Artikel
6:230x
1. Een consument kan een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de
verkoopruimte zonder een boete verschuldigd te zijn en zonder opgave van redenen
ontbinden gedurende veertien kalenderdagen vanaf de dag waarop die overeenkomst
is aangegaan dan wel, indien dit later is, gedurende veertien kalenderdagen
vanaf de dag waarop de informatie die de financiële onderneming hem op grond van
artikel 4:20 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht, dient te verstrekken,
door hem is ontvangen.
2. In afwijking van lid 1 kan een consument een overeenkomst op afstand of een
overeenkomst buiten de verkoopruimte inzake een levensverzekering zonder een
boete verschuldigd te zijn en zonder opgave van redenen ontbinden gedurende
dertig kalenderdagen vanaf de dag waarop hij van het tot stand komen van de
overeenkomst in kennis is gesteld dan wel, indien dit later is, gedurende dertig
kalenderdagen vanaf de dag waarop de informatie die de financiële onderneming
hem op grond van artikel 4:20 lid 1 van de Wet op het financieel toezicht, dient
te verstrekken, door hem is ontvangen.
3. Indien een consument gebruik wenst te maken van het in lid 1 of lid 2
bedoelde recht, geeft hij daarvan voor het verstrijken van de in dat lid
bedoelde termijn kennis aan de financiële onderneming volgens de instructies die
hem hierover overeenkomstig artikel 4:20 lid 1 van de Wet op het financieel
toezicht zijn verstrekt. De kennisgeving wordt als tijdig aangemerkt indien zij
schriftelijk of op een voor de financiële onderneming beschikbare en
toegankelijke duurzame gegevensdrager is verzonden voor het verstrijken van de
termijn.
4. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op:
a. overeenkomsten inzake financiële producten waarvan de waarde gedurende de
termijn, bedoeld in het desbetreffende lid, afhankelijk is van ontwikkelingen op
de financiële markten of andere markten;
b. overeenkomsten inzake verzekeringen met een looptijd van minder dan een
maand;
c. overeenkomsten die op uitdrukkelijk verzoek van de consument volledig zijn
uitgevoerd voordat de consument gebruik maakt van het in het lid 1 of lid 2
bedoelde recht;
d. overeenkomsten inzake krediet die zijn ontbonden overeenkomstig artikel 230q
lid 2 van Boek 6 of de artikelen 50e lid 2, onderdeel c, 66 lid 1 of 67 lid 1
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
e. overeenkomsten inzake krediet waarbij hypothecaire zekerheid wordt verleend;
en
f. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere overeenkomsten inzake
financiële producten.
5. Indien aan een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de
verkoopruimte een andere overeenkomst verbonden is met betrekking tot een zaak
of dienst die door de financiële onderneming wordt geleverd of door een derde op
grond van een overeenkomst tussen de financiële onderneming en deze derde,
brengt de ontbinding van de overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte
overeenkomstig lid 1 of lid 2 van rechtswege en zonder dat de consument een
boete verschuldigd is, de ontbinding met zich van die verbonden overeenkomst.
6. Artikel 230v lid 6, eerste zin, is van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel
6:230y
1. Met de uitvoering van een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten
de verkoopruimte wordt pas na toestemming van de consument een begin gemaakt.
2. Indien de consument gebruik maakt van zijn in artikel 230x lid 1 of lid 2
bedoelde recht, kan de financiële onderneming uitsluitend een vergoeding vragen
voor het financieel product dat ter uitvoering van de overeenkomst op afstand of
buiten de verkoopruimte is geleverd. Deze vergoeding is:
a. niet hoger dan een bedrag dat evenredig is aan de verhouding tussen het reeds
geleverde product en de volledige uitvoering van de overeenkomst op afstand of
buiten de verkoopruimte; en
b. in geen geval zo hoog dat deze als een boete kan worden opgevat.
3. De financiële onderneming kan slechts betaling van de in lid 2 bedoelde
vergoeding verlangen indien zij:
a. kan aantonen dat de consument overeenkomstig artikel 4:20 lid 1 van de Wet op
het financieel toezicht, is geïnformeerd over de in lid 2 bedoelde vergoeding;
en
b. op uitdrukkelijk verzoek van de consument met de uitvoering van de
overeenkomst is begonnen voor het verstrijken van de in artikel 230x lid 1 of
lid 2 genoemde termijn.
4. Indien de consument gebruikt maakt van het in artikel 230x lid 1 of lid 2
bedoelde recht, betaalt de financiële onderneming de consument zo spoedig
mogelijk, doch uiterlijk binnen dertig kalenderdagen nadat zij de kennisgeving
van de ontbinding heeft ontvangen, al hetgeen zij op grond van de overeenkomst
van de consument ontvangen heeft terug, verminderd met het in lid 2 bedoelde
bedrag.
5. Indien de consument gebruik maakt van het in artikel 230x lid 1 of lid 2
bedoelde recht geeft hij de financiële onderneming zo spoedig mogelijk, doch
uiterlijk binnen dertig kalenderdagen nadat hij de kennisgeving van de
ontbinding heeft verzonden, alle geldbedragen en goederen terug die hij van de
financiële onderneming op grond van de overeenkomst heeft ontvangen.
BW. Artikel
6:230z
1. Het is een kredietgever of een kredietbemiddelaar verboden om door
persoonlijk bezoek dan wel door of in samenhang met de aanprijzing van een
geldkrediet als bedoeld in onderdeel a van de definitie van krediet in artikel
1:1 van de Wet op het financieel toezicht of van een zaak of een dienst in een
groep van ter plaatse van de aanprijzing aanwezige personen te trachten een
ander te bewegen tot het als kredietnemer deelnemen aan een geldkrediet, dan wel
een ander die handelingen te doen verrichten.
2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt als persoonlijk bezoek niet
aangemerkt het persoonlijk bezoek, dat in overwegende mate voortvloeit uit een
initiatief van degene, die wordt bezocht, tenzij de bezoeker degene, die hij
bezoekt, tracht te bewegen tot het sluiten van een overeenkomst betreffende een
ander goed of een andere dienst dan het goed of de dienst, in verband waarmee om
het bezoek is verzocht en degene, die wordt bezocht, toen hij het initiatief tot
dat bezoek nam niet wist en redelijkerwijs niet kon weten, dat het sluiten van
overeenkomsten betreffende dat andere goed of die andere dienst tot de bedrijfs-
of beroepsuitoefening van de bezoeker behoorde.
3. Voor de toepassing van lid 1 wordt als een groep van personen niet aangemerkt
een groep, die kennelijk niet met of mede met het oog op de aanprijzing van een
goed of een dienst in die groep is bijeengebracht.
4. Een overeenkomst die in strijd met lid 1 is tot stand gekomen, is
vernietigbaar. Een beroep op vernietigbaarheid kan slechts door de consument
worden gedaan. De rechter kan na de vernietiging van de overeenkomst vaststellen
in welke termijnen de consument aan zijn verplichting tot terugbetaling aan de
kredietgever zal hebben te voldoen.
5. De rechtsvordering tot vernietiging verjaart door verloop van een jaar na de
aanvang van de dag waarop de kredietgever de consument schriftelijk heeft
gewezen op de mogelijkheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid. Artikel
52 lid 2 van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing.
6. Elk beding dat de consument verplicht enige prestatie te verrichten dan wel
het recht ontneemt om bij vernietiging van de overeenkomst reeds betaalde
bedragen terug te vorderen, is nietig.
7. Artikel 230u is van overeenkomstige toepassing op de overeenkomst buiten de
verkoopruimte inzake een financieel product of een financiële dienst.
Afdeling 3. Algemene voorwaarden
BW. Artikel 6:231
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. algemene voorwaarden: een of meer bedingen die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van de prestaties aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd;
b. gebruiker: degene die algemene voorwaarden in een overeenkomst gebruikt;
c. wederpartij: degene die door ondertekening van een geschrift of op andere wijze de gelding van algemene voorwaarden heeft aanvaard.
BW. Artikel 6:232
Een wederpartij is ook dan aan de algemene voorwaarden gebonden als bij het sluiten van de overeenkomst de gebruiker begreep of moest begrijpen dat zij de inhoud daarvan niet kende.
BW. Artikel 6:233
Een beding in algemene voorwaarden is vernietigbaar
a. indien het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden zijn tot stand gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij; of
b. indien de gebruiker aan de wederpartij niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen.
BW. Artikel 6:234
1. De gebruiker
heeft aan de wederpartij de in artikel 233 onder b bedoelde mogelijkheid
geboden, indien hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de
overeenkomst aan de wederpartij ter hand heeft gesteld, de voorwaarden
overeenkomstig de in artikel 230c voorziene wijze heeft verstrekt of, indien dit
redelijkerwijs niet mogelijk is, voor de totstandkoming van de overeenkomst aan
de wederpartij heeft bekend gemaakt dat de voorwaarden bij hem ter inzage liggen
of bij een door hem opgegeven Kamer van Koophandel of een griffie van een
gerecht zijn gedeponeerd, alsmede dat zij op verzoek zullen worden toegezonden.
Indien de voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de
wederpartij ter hand zijn gesteld, zijn de bedingen tevens vernietigbaar indien
de gebruiker de voorwaarden niet op verzoek van de wederpartij onverwijld op
zijn kosten aan haar toezendt. Het omtrent de verplichting tot toezending
bepaalde is niet van toepassing, voor zover deze toezending redelijkerwijze niet
van de gebruiker kan worden gevergd.
2. De gebruiker heeft tevens aan de wederpartij de in artikel 233 onder b
bedoelde mogelijkheid geboden, indien hij de algemene voorwaarden voor of bij
het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij langs elektronische weg ter
beschikking heeft gesteld op een zodanige wijze dat deze door haar kunnen worden
opgeslagen en voor haar toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming
of, indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is, voor de totstandkoming van de
overeenkomst aan de wederpartij heeft bekend gemaakt waar van de voorwaarden
langs elektronische weg kan worden kennisgenomen, alsmede dat zij op verzoek
langs elektronische weg of op andere wijze zullen worden toegezonden.
Indien de voorwaarden niet voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de
wederpartij langs elektronische weg ter beschikking zijn gesteld, zijn de
bedingen tevens vernietigbaar indien de gebruiker de voorwaarden niet op verzoek
van de wederpartij onverwijld op zijn kosten langs elektronische weg of op
andere wijze aan haar toezendt.
3. Voor het op de in lid 2 bedoelde wijze bieden van een redelijke mogelijkheid
om van de algemene voorwaarden kennis te nemen is de uitdrukkelijke instemming
van de wederpartij vereist indien de overeenkomst niet langs elektronische weg
tot stand komt.
BW. Artikel 6:235
1. Op de
vernietigingsgronden bedoeld in de artikelen 233 en 234 kan geen beroep worden
gedaan door
a. een rechtspersoon bedoeld in artikel 360 van Boek 2, die ten tijde van het
sluiten van de overeenkomst laatstelijk zijn jaarrekening openbaar heeft
gemaakt, of ten aanzien waarvan op dat tijdstip laatstelijk artikel 403 lid 1
van Boek 2 is toegepast;
b. een partij op wie het onder a bepaalde niet van toepassing is, indien op
voormeld tijdstip bij haar vijftig of meer personen werkzaam zijn of op dat
tijdstip uit een opgave krachtens de Handelsregisterwet 2007 blijkt dat bij haar
vijftig of meer personen werkzaam zijn.
2. Op de vernietigingsgrond bedoeld in artikel 233 onder a , kan mede een beroep
worden gedaan door een partij voor wie de algemene voorwaarden door een
gevolmachtigde zijn gebruikt, mits de wederpartij meermalen overeenkomsten sluit
waarop dezelfde of nagenoeg dezelfde algemene voorwaarden van toepassing zijn.
3. Op de vernietigingsgronden bedoeld in de artikelen 233 en 234, kan geen
beroep worden gedaan door een partij die meermalen dezelfde of nagenoeg dezelfde
algemene voorwaarden in haar overeenkomsten gebruikt.
4. De termijn bedoeld in artikel 52 lid 1 onder d van Boek 3, begint met de
aanvang van de dag, volgende op die waarop een beroep op het beding is gedaan.
BW. Artikel 6:236
Bij een
overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die
niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt als onredelijk
bezwarend aangemerkt een in de algemene voorwaarden voorkomend beding
a. dat de wederpartij geheel en onvoorwaardelijk het recht ontneemt de door de
gebruiker toegezegde prestatie op te eisen;
b. dat de aan de wederpartij toekomende bevoegdheid tot ontbinding, zoals deze
in afdeling 5 van titel 5 is geregeld, uitsluit of beperkt;
c. dat een de wederpartij volgens de wet toekomende bevoegdheid tot opschorting
van de nakoming uitsluit of beperkt of de gebruiker een verdergaande bevoegdheid
tot opschorting verleent dan hem volgens de wet toekomt;
d. dat de beoordeling van de vraag of de gebruiker in de nakoming van een of
meer van zijn verbintenissen is te kort geschoten aan hem zelf overlaat, of dat
de uitoefening van de rechten die de wederpartij ter zake van een zodanige
tekortkoming volgens de wet toekomen, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat
deze eerst een derde in rechte heeft aangesproken;
e. krachtens hetwelk de wederpartij aan de gebruiker bij voorbaat toestemming
verleent zijn uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen op een der in
afdeling 3 van titel 2 bedoelde wijzen op een derde te doen overgaan, tenzij de
wederpartij te allen tijde de bevoegdheid heeft de overeenkomst te ontbinden, of
de gebruiker jegens de wederpartij aansprakelijk is voor de nakoming door de
derde, of de overgang plaatsvindt in verband met de overdracht van een
onderneming waartoe zowel die verplichtingen als de daartegenover bedongen
rechten behoren;
f. dat voor het geval uit de overeenkomst voor de gebruiker voortvloeiende
rechten op een derde overgaan, ertoe strekt bevoegdheden of verweermiddelen die
de wederpartij volgens de wet jegens die derde zou kunnen doen gelden, uit te
sluiten of te beperken;
g. dat een wettelijke verjarings- of vervaltermijn waarbinnen de wederpartij
enig recht moet geldend maken, tot een verjarings- onderscheidenlijk
vervaltermijn van minder dan een jaar verkort;
h. dat voor het geval bij de uitvoering van de overeenkomst schade aan een derde
wordt toegebracht door de gebruiker of door een persoon of zaak waarvoor deze
aansprakelijk is, de wederpartij verplicht deze schade hetzij aan de derde te
vergoeden, hetzij in haar verhouding tot de gebruiker voor een groter deel te
dragen dan waartoe zij volgens de wet verplicht zou zijn;
i. dat de gebruiker de bevoegdheid geeft de door hem bedongen prijs binnen drie
maanden na het sluiten van de overeenkomst te verhogen, tenzij de wederpartij
bevoegd is in dat geval de overeenkomst te ontbinden;
j. dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van zaken,
elektriciteit, warmte en koude daaronder begrepen en dag-, nieuws- en weekbladen
en tijdschriften niet daaronder begrepen, of tot het geregeld doen van
verrichtingen, leidt tot stilzwijgende verlenging of vernieuwing in een
overeenkomst voor bepaalde duur, dan wel tot een stilzwijgende voortzetting in
een overeenkomst voor onbepaalde duur zonder dat de wederpartij de bevoegdheid
heeft om de voortgezette overeenkomst te allen tijde op te zeggen met een
opzegtermijn van ten hoogste een maand;
k. dat de bevoegdheid van de wederpartij om bewijs te leveren uitsluit of
beperkt, of dat de uit de wet voortvloeiende verdeling van de bewijslast ten
nadele van de wederpartij wijzigt, hetzij doordat het een verklaring van haar
bevat omtrent de deugdelijkheid van de haar verschuldigde prestatie, hetzij
doordat het haar belast met het bewijs dat een tekortkoming van de gebruiker aan
hem kan worden toegerekend;
l. dat ten nadele van de wederpartij afwijkt van artikel 37 van Boek 3, tenzij
het betrekking heeft op de vorm van door de wederpartij af te leggen
verklaringen of bepaalt dat de gebruiker het hem door de wederpartij opgegeven
adres als zodanig mag blijven beschouwen totdat hem een nieuw adres is
meegedeeld;
m. waarbij een wederpartij die bij het aangaan van de overeenkomst werkelijke
woonplaats in een gemeente in Nederland heeft, woonplaats kiest anders dan voor
het geval zij te eniger tijd geen bekende werkelijke woonplaats in die gemeente
zal hebben, tenzij de overeenkomst betrekking heeft op een registergoed en
woonplaats ten kantore van een notaris wordt gekozen;
n. dat voorziet in de beslechting van een geschil door een ander dan de rechter
die volgens de wet bevoegd zou zijn, tenzij het de wederpartij een termijn gunt
van tenminste een maand nadat de gebruiker zich schriftelijk jegens haar op het
beding heeft beroepen, om voor beslechting van het geschil door de volgens de
wet bevoegde rechter te kiezen;
o. dat de bevoegdheid van de wederpartij om de overeenkomst, die mondeling,
schriftelijk of langs elektronische weg tot stand is gekomen, op een
overeenkomstige wijze op te zeggen, uitsluit of beperkt;
p. dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van dag-, nieuws-
en weekbladen en tijdschriften, leidt tot een stilzwijgende verlenging of
vernieuwing van de overeenkomst met een duur die langer is dan drie maanden, dan
wel tot een stilzwijgende verlenging of vernieuwing van de overeenkomst met een
duur van ten hoogste drie maanden zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft
om de overeenkomst telkens tegen het einde van de duur van de verlenging of de
vernieuwing op te zeggen met een opzegtermijn van ten hoogste een maand;
q. dat in geval van een overeenkomst tot het geregeld afleveren van dag-, nieuws-
en weekbladen en tijdschriften, leidt tot een stilzwijgende voortzetting in een
overeenkomst voor onbepaalde duur zonder dat de wederpartij de bevoegdheid heeft
om de voortgezette overeenkomst te allen tijde op te zeggen met een opzegtermijn
van ten hoogste een maand of, in geval de geregelde aflevering minder dan
eenmaal per maand plaats heeft, met een opzegtermijn van ten hoogste drie
maanden;
r. dat de wederpartij verplicht de verklaring tot opzegging van een overeenkomst
als bedoeld onder j of p respectievelijk q te laten plaatsvinden op een bepaald
moment;
s. dat in geval van een overeenkomst met beperkte duur tot het geregeld ter
kennismaking afleveren van dag-, nieuws-, weekbladen en tijdschriften leidt tot
voortzetting van de overeenkomst.
BW. Artikel 6:237
Bij een
overeenkomst tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die
niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wordt vermoed
onredelijk bezwarend te zijn een in de algemene voorwaarden voorkomend beding
a. dat de gebruiker een, gelet op de omstandigheden van het geval,
ongebruikelijk lange of onvoldoende bepaalde termijn geeft om op een aanbod of
een andere verklaring van de wederpartij te reageren;
b. dat de inhoud van de verplichtingen van de gebruiker wezenlijk beperkt ten
opzichte van hetgeen de wederpartij, mede gelet op de wettelijke regels die op
de overeenkomst betrekking hebben, zonder dat beding redelijkerwijs mocht
verwachten;
c. dat de gebruiker de bevoegdheid verleent een prestatie te verschaffen die
wezenlijk van de toegezegde prestatie afwijkt, tenzij de wederpartij bevoegd is
in dat geval de overeenkomst te ontbinden;
d. dat de gebruiker van zijn gebondenheid aan de overeenkomst bevrijdt of hem de
bevoegdheid daartoe geeft anders dan op in de overeenkomst vermelde gronden
welke van dien aard zijn dat deze gebondenheid niet meer van hem kan worden
gevergd;
e. dat de gebruiker een ongebruikelijk lange of onvoldoende bepaalde termijn
voor de nakoming geeft;
f. dat de gebruiker of een derde geheel of ten dele bevrijdt van een wettelijke
verplichting tot schadevergoeding;
g. dat een de wederpartij volgens de wet toekomende bevoegdheid tot verrekening
uitsluit of beperkt of de gebruiker een verdergaande bevoegdheid tot verrekening
verleent dan hem volgens de wet toekomt;
h. dat als sanctie op bepaalde gedragingen van de wederpartij, nalaten daaronder
begrepen, verval stelt van haar toekomende rechten of van de bevoegdheid
bepaalde verweren te voeren, behoudens voor zover deze gedragingen het verval
van die rechten of verweren rechtvaardigen;
i. dat voor het geval de overeenkomst wordt beëindigd anders dan op grond van
het feit dat de wederpartij in de nakoming van haar verbintenis is tekort
geschoten, de wederpartij verplicht een geldsom te betalen, behoudens voor zover
het betreft een redelijke vergoeding voor door de gebruiker geleden verlies of
gederfde winst;
j. dat de wederpartij verplicht tot het sluiten van een overeenkomst met de
gebruiker of met een derde, tenzij dit, mede gelet op het verband van die
overeenkomst met de in dit artikel bedoelde overeenkomst, redelijkerwijze van de
wederpartij kan worden gevergd;
k. dat voor een overeenkomst als bedoeld in artikel 236 onder j of p
respectievelijk q een duur bepaalt van meer dan een jaar, tenzij de wederpartij
na een jaar de bevoegdheid heeft de overeenkomst te allen tijde op te zeggen met
een opzegtermijn van ten hoogste een maand;
l. dat de wederpartij aan een opzegtermijn bindt die langer is dan de termijn
waarop de gebruiker de overeenkomst kan opzeggen;
m. dat voor de geldigheid van een door de wederpartij te verrichten verklaring
een strengere vorm dan het vereiste van een onderhandse akte stelt;
n. dat bepaalt dat een door de wederpartij verleende volmacht onherroepelijk is
of niet eindigt door haar dood of ondercuratelestelling, tenzij de volmacht
strekt tot levering van een registergoed;
o. dat de wederpartij bij overeenkomsten, niet zijnde verlengde, vernieuwde of
voortgezette overeenkomsten als bedoeld in artikel 236, onder j of p
respectievelijk q, aan een opzegtermijn bindt die langer is dan een maand.
BW. Artikel 6:238
1. Bij een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 236 en 237, kan jegens de wederpartij geen beroep worden gedaan
a. op het feit dat de overeenkomst in naam van een derde is gesloten, indien dit beroep berust op het enkele feit dat een beding van deze strekking in de algemene voorwaarden voorkomt;
b. op het feit dat de algemene voorwaarden beperkingen bevatten van de bevoegdheid van een gevolmachtigde van de gebruiker, die zo ongebruikelijk zijn dat de wederpartij ze zonder het beding niet behoefde te verwachten, tenzij zij ze kende.
2. Bij een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 236 en 237 moeten de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn opgesteld. Bij twijfel over de betekenis van een beding, prevaleert de voor de wederpartij gunstigste uitleg.
BW. Artikel 6:239
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de onderdelen a-n van artikel 237 worden gewijzigd en kan hun toepassingsgebied worden beperkt.
2. Alvorens een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een maatregel als bedoeld in het eerste lid te doen, kan Onze Minister van Justitie de naar zijn oordeel representatieve organisaties van hen die bij het sluiten van de overeenkomsten waarop de maatregel betrekking heeft, algemene voorwaarden plegen te gebruiken en van hen die bij die overeenkomsten als hun wederpartij plegen op te treden, horen.
3. Een besluit als in het eerste lid bedoeld wordt zodra het is vastgesteld toegezonden aan de voorzitters van de beide Kamers van de Staten-Generaal. Een dergelijk besluit treedt niet in werking dan nadat twee maanden zijn verstreken sinds de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.
BW. Artikel 6:240
1. Op vordering van een rechtspersoon als bedoeld in lid 3 kunnen bepaalde bedingen in bepaalde algemene voorwaarden onredelijk bezwarend worden verklaard; de artikelen 233 onder a , 236 en 237 zijn van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van de vorige zin wordt een beding in algemene voorwaarden dat in strijd is met een dwingende wetsbepaling, als onredelijk bezwarend aangemerkt. Bij de beoordeling van een beding blijft de uitlegregel van artikel 238 lid 2, tweede zin, buiten toepassing.
2. De vordering kan worden ingesteld tegen de gebruiker, alsmede tegen een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel heeft de behartiging van de belangen van personen die een beroep of bedrijf uitoefenen, indien hij het gebruik van de algemene voorwaarden door die personen bevordert.
3. De vordering komt toe aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel hebben de behartiging van belangen van personen die een beroep of bedrijf uitoefenen of van eindgebruikers van niet voor een beroep of bedrijf bestemde goederen of diensten. Zij kan slechts betrekking hebben op algemene voorwaarden die worden gebruikt of bestemd zijn te worden gebruikt in overeenkomsten met personen wier belangen door de rechtspersoon worden behartigd.
4. De eiser is niet ontvankelijk indien niet blijkt dat hij, alvorens de vordering in te stellen, de gebruiker of, in het geval bedoeld in artikel 1003 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de aldaar bedoelde vereniging, de gelegenheid heeft geboden om in onderling overleg de algemene voorwaarden zodanig te wijzigen dat de bezwaren die grond voor de vordering zouden opleveren, zijn weggenomen. Een termijn van twee weken na de ontvangst van een verzoek tot overleg onder vermelding van de bezwaren, is daartoe in elk geval voldoende.
5. Voor zover een rechtspersoon met het gebruik van bedingen in algemene voorwaarden heeft ingestemd, komt hem geen vordering als bedoeld in lid 1 toe.
6. Met een rechtspersoon als bedoeld in lid 3 wordt gelijk gesteld een organisatie of openbaar lichaam met zetel buiten Nederland welke geplaatst is op de lijst, bedoeld in artikel 4 lid 3 van richtlijn nr. 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PbEG L 110), mits de vordering betrekking heeft op algemene voorwaarden die worden gebruikt of bestemd zijn te worden gebruikt in overeenkomsten met personen die hun gewone verblijfplaats hebben in het land waar de organisatie of het openbaar lichaam gezeteld is, en de organisatie deze belangen ingevolge haar doelstelling behartigt of aan het openbaar lichaam de behartiging van deze belangen is toevertrouwd.
BW. Artikel 6:241
1. Het gerechtshof Den Haag is bij uitsluiting bevoegd tot kennisneming van vorderingen als in het vorige artikel bedoeld.
2. De in het vorige artikel bedoelde rechtspersonen hebben de bevoegdheden, geregeld in de artikelen 217 en 376 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; artikel 379 van dat wetboek is niet van toepassing.
3. Op vordering van de eiser kan aan de uitspraak worden verbonden
a. een verbod van het gebruik van de door de uitspraak getroffen bedingen of van het bevorderen daarvan;
b. een gebod om een aanbeveling tot het gebruik van deze bedingen te herroepen;
c. een veroordeling tot het openbaar maken of laten openbaar maken van de uitspraak, zulks op door de rechter te bepalen wijze en op kosten van de door de rechter aan te geven partij of partijen.
4. De rechter kan in zijn uitspraak aangeven op welke wijze het onredelijk bezwarend karakter van de bedingen waarop de uitspraak betrekking heeft, kan worden weggenomen.
5. Geschillen terzake van de tenuitvoerlegging van de in lid 3 bedoelde veroordelingen, alsmede van de veroordeling tot betaling van een dwangsom, zo deze is opgelegd, worden bij uitsluiting door het gerechtshof Den Haag beslist.
6. Tot kennisneming van vorderingen in kort geding strekkende tot veroordelingen als bedoeld in lid 3, ingesteld door rechtspersonen als bedoeld in artikel 240 lid 3, is de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bij uitsluiting bevoegd. Lid 5, alsmede de artikelen 62, 116 lid 2, 1003, 1005, 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel 6:242
1. Op vordering van een of meer van degenen tegen wie de in artikel 240 lid 1 bedoelde uitspraak is gedaan, kan de rechter die uitspraak wijzigen of opheffen op grond dat zij tengevolge van een wijziging in de omstandigheden niet langer gerechtvaardigd is. De vordering wordt ingesteld tegen de rechtspersoon op wiens vordering de uitspraak was gedaan.
2. Indien de rechtspersoon op wiens vordering de uitspraak was gedaan, is ontbonden, wordt de zaak met een verzoekschrift ingeleid. Voor de toepassing van artikel 279 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden rechtspersonen als bedoeld in artikel 240 lid 3 als belanghebbenden aangemerkt.
3. Artikel 241 leden 1, 2, 3 onder c en 5 is van overeenkomstige toepassing.
4. De vorige leden zijn niet van toepassing voor zover de uitspraak betrekking had op een beding dat door de wet als onredelijk bezwarend wordt aangemerkt.
BW. Artikel 6:243
Een beding in algemene voorwaarden dat door degene jegens wie een verbod tot gebruik ervan is uitgesproken, in strijd met het verbod in een overeenkomst wordt opgenomen, is vernietigbaar. Artikel 235 is van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel 6:244
1. Een persoon die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, kan geen beroep doen op een beding in een overeenkomst met een partij die terzake van de goederen of diensten waarop die overeenkomst betrekking heeft, met gebruikmaking van algemene voorwaarden overeenkomsten met haar afnemers heeft gesloten, voor zover een beroep op dat beding onredelijk zou zijn wegens zijn nauwe samenhang met een in de algemene voorwaarden voorkomend beding dat krachtens deze afdeling is vernietigd of door een uitspraak als bedoeld in artikel 240 lid 1 is getroffen.
2. Is tegen de gebruiker een vordering als bedoeld in artikel 240 lid 1 ingesteld, dan is hij bevoegd die persoon in het geding te roepen teneinde voor recht te horen verklaren dat een beroep als bedoeld in het vorige lid onredelijk zou zijn. Artikel 241 leden 2, 3 onder c, 4 en 5 alsmede de artikelen 210, 211 en 215 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Op de uitspraak is artikel 242 van overeenkomstige toepassing.
4. Op eerdere overeenkomsten met betrekking tot de voormelde goederen en diensten zijn de leden 1-3 van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel 6:245
Deze afdeling is noch van toepassing op arbeidsovereenkomsten, noch op collectieve arbeidsovereenkomsten.
BW. Artikel 6:246
Noch van de artikelen 231-244, noch van de bepalingen van de in artikel 239 lid 1 bedoelde algemene maatregelen van bestuur kan worden afgeweken. De bevoegdheid om een beding krachtens deze afdeling door een buitengerechtelijke verklaring te vernietigen, kan niet worden uitgesloten.
BW. Artikel 6:247
1. Op overeenkomsten tussen partijen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf en die beide in Nederland gevestigd zijn, is deze afdeling van toepassing, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst.
2. Op overeenkomsten tussen partijen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf en die niet beide in Nederland gevestigd zijn, is deze afdeling niet van toepassing, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst.
3. Een partij is in de zin van de leden 1 en 2 in Nederland gevestigd, indien haar hoofdvestiging, of, zo de prestatie volgens de overeenkomst door een andere vestiging dan de hoofdvestiging moet worden verricht, deze andere vestiging zich in Nederland bevindt.
4. Op overeenkomsten tussen een gebruiker en een wederpartij, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, is, indien de wederpartij haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, deze afdeling van toepassing, ongeacht het recht dat de overeenkomst beheerst.
Afdeling 4. Rechtsgevolgen van overeenkomsten
BW. Artikel 6:248
1. Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
2. Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
BW. Artikel 6:249
De rechtsgevolgen van een overeenkomst gelden mede voor de rechtverkrijgenden onder algemene titel, tenzij uit de overeenkomst iets anders voortvloeit. In het geval van verdeling van een nalatenschap ingevolge artikel 13 van Boek 4 gelden de rechtsgevolgen van de overeenkomst niet mede voor de kinderen van de erflater, tenzij uit de overeenkomst anders voortvloeit.
BW. Artikel 6:250
Bij overeenkomst kan worden afgeweken van de volgende artikelen van deze afdeling, met uitzondering van de artikelen 251 lid 3, 252 lid 2 voor zover het de eis van een notariële akte betreft, en lid 3, 253 lid 1, 257, 258, 259 en 260.
BW. Artikel 6:251
1. Staat een uit een overeenkomst voortvloeiende, voor overgang vatbaar recht in een zodanig verband met een aan de schuldeiser toebehorend goed, dat hij bij dat recht slechts belang heeft, zolang hij het goed behoudt, dan gaat dat recht over op degene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt.
2. Is voor het recht een tegenprestatie overeengekomen, dan gaat de verplichting tot het verrichten van die tegenprestatie mede over, voor zover deze betrekking heeft op de periode na de overgang. De vervreemder blijft naast de verkrijger jegens de wederpartij aansprakelijk, behoudens voor zover deze zich na de overgang in geval van uitblijven van de tegenprestatie van haar verbintenis kan bevrijden door ontbinding of beëindiging van de overeenkomst.
3. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet, indien de verkrijger van het goed tot de wederpartij bij de overeenkomst een verklaring richt dat hij de overgang van het recht niet aanvaardt.
4. Uit de rechtshandeling waarbij het goed wordt overgedragen, kan voortvloeien dat geen overgang plaatsvindt.
BW. Artikel 6:252
1. Bij een overeenkomst kan worden bedongen dat de verplichting van een der partijen om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van een haar toebehorend registergoed, zal overgaan op degenen die het goed onder bijzondere titel zullen verkrijgen, en dat mede gebonden zullen zijn degenen die van de rechthebbende een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen.
2. Voor de werking van het in lid 1 bedoelde beding is vereist dat van de overeenkomst tussen partijen een notariële akte wordt opgemaakt, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers. Degene jegens wie de verplichting bestaat, waarop het beding betrekking heeft, moet in de akte ter zake van de inschrijving woonplaats kiezen in Nederland.
3. Ook na inschrijving heeft het beding geen werking:
a. jegens hen die voor de inschrijving onder bijzondere titel een recht op het goed of tot gebruik van het goed hebben verkregen;
b. jegens een beslaglegger op het goed of een recht daarop, indien de inschrijving op het tijdstip van de inschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming nog niet had plaats gevonden;
c. jegens hen die hun recht hebben verkregen van iemand die ingevolge het onder a of b bepaalde niet aan de bedongen verplichting gebonden was.
4. Is voor de verplichting een tegenprestatie overeengekomen, dan gaat bij de overgang van de verplichting het recht op de tegenprestatie mee over, voor zover deze betrekking heeft op de periode na de overgang en ook het beding omtrent deze tegenprestatie in de registers ingeschreven is.
5. Dit artikel is niet van toepassing op verplichtingen die een rechthebbende beperken in zijn bevoegdheid het goed te vervreemden of te bezwaren.
BW. Artikel 6:253
1. Een overeenkomst schept voor een derde het recht een prestatie van een der partijen te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt.
2. Tot de aanvaarding kan het beding door degene die het heeft gemaakt, worden herroepen.
3. Een aanvaarding of herroeping van het beding geschiedt door een verklaring, gericht tot een van de beide andere betrokkenen.
4. Is het beding onherroepelijk en jegens de derde om niet gemaakt, dan geldt het als aanvaard, indien het ter kennis van de derde is gekomen en door deze niet onverwijld is afgewezen.
BW. Artikel 6:254
1. Nadat de derde het beding heeft aanvaard, geldt hij als partij bij de overeenkomst.
2. Hij kan, indien dit met de strekking van het beding in overeenstemming is, daaraan ook rechten ontlenen over de periode vóór de aanvaarding.
BW. Artikel 6:255
1. Heeft een beding ten behoeve van een derde ten opzichte van die derde geen gevolg, dan kan degene die het beding heeft gemaakt, hetzij zichzelf, hetzij een andere derde als rechthebbende aanwijzen.
2. Hij wordt geacht zichzelf als rechthebbende te hebben aangewezen, wanneer hem door degene van wie de prestatie is bedongen, een redelijke termijn voor de aanwijzing is gesteld en hij binnen deze termijn geen aanwijzing heeft uitgebracht.
BW. Artikel 6:256
De partij die een beding ten behoeve van een derde heeft gemaakt, kan nakoming jegens de derde vorderen, tenzij deze zich daartegen verzet.
BW. Artikel 6:257
Kan een partij bij een overeenkomst ter afwering van haar aansprakelijkheid voor een gedraging van een aan haar ondergeschikte aan de overeenkomst een verweermiddel jegens haar wederpartij ontlenen, dan kan ook de ondergeschikte, indien hij op grond van deze gedraging door de wederpartij wordt aangesproken, dit verweermiddel inroepen, als ware hijzelf bij de overeenkomst partij.
BW. Artikel 6:258
1. De rechter kan op vordering van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
2. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
3. Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.
BW. Artikel 6:259
1. Indien een overeenkomst
ertoe strekt een rechthebbende op of een gebruiker van een registergoed als
zodanig te verplichten tot een prestatie die niet bestaat in of gepaard gaat met
het dulden van voortdurend houderschap, kan de rechter op zijn vordering de
gevolgen van de overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden:
a. indien ten minste tien jaren na het sluiten van de overeenkomst zijn verlopen
en het ongewijzigd voortduren van de verplichting in strijd is met het algemeen
belang;
b. indien de schuldeiser bij de nakoming van de verplichting geen redelijk
belang meer heeft en het niet aannemelijk is dat dit belang zal terugkeren.
2. Voor de termijn vermeld in lid 1 onder a telt mee de gehele periode waarin rechthebbende op of gebruikers van het goed aan een beding van dezelfde strekking gebonden zijn geweest. De termijn geldt niet, voor zover de strijd met het algemeen belang hierin bestaat dat het beding een beletsel vormt voor verwerkelijking van een geldend bestemmingsplan.
BW. Artikel 6:260
[Red: Dit artikel is
gewijzigd in verband met de invoering van digitaal procederen. Zie voor de
procedures en gerechten waarvoor digitaal procederen geldt het Overzicht
gefaseerde inwerkingtreding op www.rijksoverheid.nl/KEI.]
1 Een wijziging of ontbinding als bedoeld in de artikelen 258 en 259 kan worden
uitgesproken onder door de rechter te stellen voorwaarden.
2 Indien hij op grond van die artikelen de overeenkomst wijzigt of gedeeltelijk
ontbindt, kan hij bepalen dat een of meer der partijen de overeenkomst binnen
een bij de uitspraak vast te stellen termijn door een schriftelijke verklaring
geheel zal kunnen ontbinden. De wijziging of gedeeltelijke ontbinding treedt
niet in, voordat deze termijn is verstreken.
3 Is de overeenkomst die op grond van de artikelen 258 en 259 wordt gewijzigd of
geheel of gedeeltelijk ontbonden, ingeschreven in de openbare registers, dan kan
ook de uitspraak waarbij de wijziging of ontbinding plaatsvond, daarin worden
ingeschreven, mits deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of
uitvoerbaar bij voorraad is.
4 Wordt ter zake van een verplichting als bedoeld in artikel 252 bij iemand een
oproepingsbericht bezorgd of betekend aan zijn overeenkomstig lid 2, eerste zin,
van dat artikel gekozen woonplaats, dan zijn daarmee tevens opgeroepen al zijn
rechtverkrijgenden die geen nieuwe inschrijving hebben genomen. Artikel 29 lid 2
en lid 3, tweede tot en met vierde zin, van Boek 3 zijn van overeenkomstige
toepassing.
5 Andere rechtsfeiten die een ingeschreven overeenkomst wijzigen of beëindigen,
zijn eveneens inschrijfbaar, voor zover het rechterlijke uitspraken betreft mits
zij in kracht van gewijsde zijn gegaan of uitvoerbaar bij voorraad zijn.
[Red: Voor overige gevallen luidt het artikel als volgt:]
Artikel 260
1 Een wijziging of ontbinding als bedoeld in de artikelen 258 en 259 kan worden
uitgesproken onder door de rechter te stellen voorwaarden.
2 Indien hij op grond van die artikelen de overeenkomst wijzigt of gedeeltelijk
ontbindt, kan hij bepalen dat een of meer der partijen de overeenkomst binnen
een bij de uitspraak vast te stellen termijn door een schriftelijke verklaring
geheel zal kunnen ontbinden. De wijziging of gedeeltelijke ontbinding treedt
niet in, voordat deze termijn is verstreken.
3 Is de overeenkomst die op grond van de artikelen 258 en 259 wordt gewijzigd of
geheel of gedeeltelijk ontbonden, ingeschreven in de openbare registers, dan kan
ook de uitspraak waarbij de wijziging of ontbinding plaatsvond, daarin worden
ingeschreven, mits deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of
uitvoerbaar bij voorraad is.
4 Wordt iemand te dier zake gedagvaard aan zijn overeenkomstig artikel 252 lid
2, eerste zin, gekozen woonplaats, dan zijn daarmee tevens gedagvaard al zijn
rechtverkrijgenden die geen nieuwe inschrijving hebben genomen. Artikel 29 lid 2
en lid 3, tweede tot en met vierde zin, van Boek 3 zijn van overeenkomstige
toepassing.
5 Andere rechtsfeiten die een ingeschreven overeenkomst wijzigen of beëindigen,
zijn eveneens inschrijfbaar, voor zover het rechterlijke uitspraken betreft mits
zij in kracht van gewijsde zijn gegaan of uitvoerbaar bij voorraad zijn.
Afdeling 5. Wederkerige overeenkomsten
BW. Artikel 6:261
1. Een overeenkomst is wederkerig, indien elk van beide partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij zich daartegenover jegens haar verbindt.
2. De bepalingen omtrent wederkerige overeenkomsten zijn van overeenkomstige toepassing op andere rechtsbetrekkingen die strekken tot het wederzijds verrichten van prestaties, voor zover de aard van die rechtsbetrekkingen zich daartegen niet verzet.
BW. Artikel 6:262
1. Komt een der partijen haar verbintenis niet na, dan is de wederpartij bevoegd de nakoming van haar daartegenover staande verplichtingen op te schorten.
2. In geval van gedeeltelijke of niet behoorlijke nakoming is opschorting slechts toegelaten, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt.
BW. Artikel 6:263
1. De partij die verplicht is het eerst te presteren, is niettemin bevoegd de nakoming van haar verbintenis op te schorten, indien na het sluiten van de overeenkomst te harer kennis gekomen omstandigheden haar goede grond geven te vrezen dat de wederpartij haar daartegenover staande verplichtingen niet zal nakomen.
2. In geval er goede grond bestaat te vrezen dat slechts gedeeltelijk of niet behoorlijk zal worden nagekomen, is de opschorting slechts toegelaten voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt.
BW. Artikel 6:264
In geval van opschorting op grond van de artikelen 262 en 263 zijn de artikelen 54 onder b en c en 55 niet van toepassing.
BW. Artikel 6:265
1. Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
2. Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas, wanneer de schuldenaar in verzuim is.
BW. Artikel 6:266
1. Geen ontbinding kan worden gegrond op een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis ten aanzien waarvan de schuldeiser zelf in verzuim is.
2. Wordt echter tijdens het verzuim van de schuldeiser behoorlijke nakoming geheel of gedeeltelijk onmogelijk, dan kan de overeenkomst ontbonden worden, indien door schuld van de schuldenaar of zijn ondergeschikte is tekortgeschoten in de zorg die in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden gevergd.
BW. Artikel 6:267
1. De ontbinding vindt plaats door een schriftelijke verklaring van de daartoe gerechtigde. Indien de overeenkomst langs elektronische weg is totstandgekomen, kan deze tevens door een langs elektronische weg uitgebrachte verklaring worden ontbonden. Artikel 227a lid 1 is van overeenkomstige toepassing.
2. Zij kan ook op zijn vordering door de rechter worden uitgesproken.
BW. Artikel 6:268
De bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding vervalt door verjaring van de rechtsvordering tot ontbinding. De verjaring staat niet in de weg aan gerechtelijke of buitengerechtelijke ontbinding ter afwering van een op de overeenkomst steunende rechtsvordering of andere rechtsmaatregel.
BW. Artikel 6:269
De ontbinding heeft geen terugwerkende kracht, behoudens dat een aanbod tot nakoming, gedaan nadat de ontbinding is gevorderd, geen werking heeft, indien de ontbinding wordt uitgesproken.
BW. Artikel 6:270
Een gedeeltelijke ontbinding houdt een evenredige vermindering in van de wederzijdse prestaties in hoeveelheid of hoedanigheid.
BW. Artikel 6:271
Een ontbinding bevrijdt de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
BW. Artikel 6:272
1. Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treedt daarvoor een vergoeding in de plaats ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst.
2. Heeft de prestatie niet aan de verbintenis beantwoord, dan wordt deze vergoeding beperkt tot het bedrag van de waarde die de prestatie voor de ontvanger op dit tijdstip in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad.
BW. Artikel 6:273
Een partij die een prestatie heeft ontvangen, is vanaf het tijdstip dat zij redelijkerwijze met een ontbinding rekening moet houden, verplicht er als een zorgvuldig schuldenaar zorg voor te dragen dat de ingevolge die ontbinding verschuldigde ongedaanmaking van de prestatie mogelijk zal zijn. Artikel 78 is van overeenkomstige toepassing.
BW. Artikel 6:274
Heeft een partij in weerwil van een dreigende ontbinding te kwader trouw een prestatie ontvangen, dan wordt zij na de ontbinding geacht vanaf de ontvangst van de prestatie in verzuim geweest te zijn.
BW. Artikel 6:275
De artikelen 120-124 van Boek 3 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot hetgeen daarin is bepaald omtrent de afgifte van vruchten en de vergoeding van kosten en schade.
BW. Artikel 6:276
Op de onbekwame die een prestatie heeft ontvangen, rusten de in deze afdeling omschreven verplichtingen slechts, voor zover het ontvangene hem tot werkelijk voordeel heeft gestrekt of in de macht van zijn wettelijke vertegenwoordiger is gekomen.
BW. Artikel 6:277
1. Wordt een overeenkomst geheel of gedeeltelijk ontbonden, dan is de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt.
2. Indien de tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend, is het vorige lid slechts van toepassing binnen de grenzen van het in artikel 78 bepaalde.
BW. Artikel 6:278
1. De partij die ontbinding kiest van een reeds uitgevoerde overeenkomst, nadat de verhouding in waarde tussen hetgeen wederzijds bij ongedaanmaking zou moeten worden verricht, zich te haren gunste heeft gewijzigd, is verplicht door bijbetaling de oorspronkelijke waardeverhouding te herstellen, indien aannemelijk is dat zij zonder deze wijziging geen ontbinding zou hebben gekozen.
2. Het vorige lid is van overeenkomstige toepassing ingeval de partij te wier gunste de wijziging is ingetreden, op andere grond dan ontbinding de stoot tot ongedaanmaking geeft en aannemelijk is dat zij daartoe zonder deze wijziging niet zou zijn overgegaan.
BW. Artikel 6:279
1. Op overeenkomsten waaruit tussen meer dan twee partijen verbintenissen voortvloeien, vinden de bepalingen betreffende wederkerige overeenkomsten met inachtneming van de volgende leden overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de overeenkomst zich daartegen niet verzet.
2. De partij die een verbintenis op zich heeft genomen ter verkrijging van een daartegenover van een of meer der andere partijen bedongen prestatie, kan haar recht op ontbinding gronden op een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis jegens haarzelf.
3. Schiet een partij met samenhangende rechten en verplichtingen zelf tekort in de nakoming van haar verbintenis, dan kunnen in ieder geval de overige partijen gezamenlijk de overeenkomst ontbinden.